In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf en het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank constateert dat de minister sinds 15 januari 2024 het first-in first-out (fifo)-principe hanteert, wat betekent dat de aanvraag van eiser naar verwachting pas in mei 2025 in behandeling zal worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om voortvarend te beslissen zou wegnemen.
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit door de minister is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Het beroep is gegrond, wat betekent dat de rechtbank de minister opdraagt om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet worden vergoed door de minister.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 26 november 2024. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.