ECLI:NL:RBDHA:2024:22297
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiseres een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens de overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 27 december 2022 was genomen en later op 8 mei 2023 was vervangen. De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door een tolk en haar dochter. Tijdens de zitting is er een schikking tot stand gekomen, waarbij eiseres haar beroep heeft ingetrokken, maar het verzoek om schadevergoeding is gehandhaafd.
De rechtbank heeft beoordeeld of de redelijke termijn was overschreden. De redelijke termijn begint op 30 maart 2022, de datum waarop het bezwaarschrift door het college is ontvangen, en eindigt op de datum van intrekking van het beroep, 3 december 2024. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met 9 maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijding van de termijn deels aan het college en deels aan de rechtbank zelf kan worden toegerekend. Het college wordt veroordeeld tot betaling van € 555,56 en de Staat tot € 444,44 aan eiseres.
De uitspraak is gedaan door rechter L.C. Bannink en is openbaar uitgesproken op 16 december 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep.