In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 31 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 28 november 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, wat betekent dat de minister van Asiel en Migratie niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Dit is in lijn met de jurisprudentie die stelt dat in gevallen waar de beslistermijn aanzienlijk is overschreden, een kortere termijn voor het nemen van een beslissing moet worden gegeven. De rechtbank houdt rekening met de noodzaak van zorgvuldigheid in de besluitvorming, maar acht het haalbaar voor de minister om binnen deze termijn een besluit te nemen.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.