In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 24 november 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank legt de minister een dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank overweegt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen vier weken een besluit te nemen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.