ECLI:NL:RBDHA:2024:22227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
NL24.38135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eiseres, die op 23 februari 2023 de aanvraag indiende voor haar echtgenoot en vijf kinderen. Op 1 oktober 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft eerder in soortgelijke zaken geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat de eerder opgelegde dwangsom nog niet was volgelopen. Echter, in deze zaak oordeelt de rechtbank anders en verklaart het beroep ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van acht weken, die eerder was opgelegd, is overschreden en dat verweerder nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen en legt een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt de resterende verbeurde dwangsom vastgesteld op € 805,-. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag en is openbaar gemaakt op 31 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38135

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer]

mede namens
[naam 1], geboren op [geboortedag 1] 1973
[naam 2], geboren op [geboortedag 2] 2003
[naam 3], geboren op [geboortedag 3] 2005
[naam 4], geboren op [geboortedag 4] 2008
[naam 5], geboren op [geboortedag 5] 2011
[naam 6], geboren op [geboortedag 6] 2014
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder(gemachtigde: R. de Wal).

Inleiding

Eiseres heeft op 23 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van haar echtgenoot en vijf kinderen (overige eisers) ingediend.
Op 1 oktober 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag.
Verweerder heeft op 16 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben een reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Omdat de rechtbank het beroep op 12 december 2024 heeft doorverwezen naar de meervoudige kamer, heeft zij partijen nogmaals de gelegenheid geboden om de eventuele wens om op zitting te worden gehoord naar voren te brengen. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft ten behoeve van haar echtgenoot en kinderen een mvv-aanvraag ingediend. Omdat verweerder niet op tijd heeft beslist, hebben zij een eerste beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag ingediend. [2] Dat beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, op 31 oktober 2023 gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder toen opgedragen om binnen vier weken een beslissing te nemen en bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum tot € 7.500,-.
2. Omdat verweerder niet binnen die vier weken heeft beslist, hebben eisers een tweede beroep niet tijdig beslissen ingediend. [3] Bij uitspraak van 5 maart 2024 heeft deze rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eerder opgelegde dwangsom nog niet was volgelopen [4] toen eisers dit tweede beroep indienden.
3. Het derde beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is bij uitspraak van 8 juli 2024 gegrond verklaard. [5] In de uitspraak heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken een beslissing te nemen. Ook heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijft, met een maximum van € 15.000,-.
4. Omdat er na de drie eerdere beroepen nog niet is beslist op hun aanvraag, hebben eisers voor een vierde keer een beroep ingediend. Dat vierde beroep tegen het niet tijdig beslissen staat hier centraal.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Eisers voeren aan dat er nog steeds niet is beslist op hun aanvraag en dat het beroep daarom gegrond moet worden verklaard. Zij verzoeken de rechtbank om de verbeurde dwangsom vast te stellen, een beslistermijn van twee weken op te leggen en om een nadere dwangsom op te leggen als verweerder niet binnen die twee weken beslist. Dat de opgelegde dwangsom op het moment van de indiening van het beroep nog niet was volgelopen, staat volgens eisers niet in de weg aan een gegrond beroep. Hiervoor verwijzen eisers naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [6]
Wat vindt verweerder in beroep?
6. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk
moet worden verklaard, omdat de bij uitspraak van 8 juli 2024 opgelegde dwangsom nog niet was volgelopen tijdens de indiening van het beroep. Eisers zouden daardoor niet in een gunstigere positie terecht kunnen komen met dit nieuwe beroep. Hiervoor verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank. [7] Subsidiair verzoekt verweerder om bij een gegrond beroep een beslistermijn van twintig weken op te leggen. Verweerder wijst hiervoor op de grote hoeveelheid zaken waarop hij momenteel moet beslissen, de toegenomen wachttijden en de nieuwe “first in first out”-werkwijze.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank zal eerst de vraag moeten beantwoorden of het beroep van eisers
ontvankelijk is.
7.1.
Anders dan in eerdere zaken ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat de eerder opgelegde dwangsom nog niet is volgelopen. Zoals eisers terecht betogen, volgt uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter namelijk dat procesbelang in beginsel blijft bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd. [8] Deze zittingsplaats sluit zich aan bij die lijn.
7.2.
Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk. De rechtbank verklaart het opvolgende beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eisers gegrond, omdat de door de rechtbank opgedragen beslistermijn van acht weken is overschreden en verweerder nog steeds niet heeft beslist op de aanvraag.
7.3.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
7.4.
Verweerder heeft in het verweerschrift subsidiair verzocht om een termijn op te leggen van twintig weken. De rechtbank acht de onderbouwing van dit verzoek onvoldoende om te spreken van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat afgeweken moet worden van de standaardtermijn van twee weken. Nu het om een opvolgend beroep niet tijdig beslissen gaat en verweerder tot op heden geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraken van de rechtbank, stelt de rechtbank de termijn dus op twee weken. De rechtbank wijst er daarbij op dat eisers inmiddels al voor de derde keer een beroep niet tijdig beslissen hebben ingediend dat gegrond wordt verklaard.
7.5.
De rechtbank bepaalt dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om aan de termijn van deze uitspraak te voldoen. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de vaste gedragslijn van zittingsplaats Den Haag, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 200,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. In overeenstemming met de vaste gedragslijn wordt het maximum bepaald op € 15.000,-.
7.6.
Het is de rechtbank verder niet gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen over de hoogte van de bestuurlijke dwangsom. De rechtbank wijst er in dit kader op dat de door verweerder te betalen bestuurlijke dwangsom bij uitspraak van 31 oktober 2023 al is vastgesteld op € 637,-. Nu de verbeurde dwangsom alleen is vastgesteld voor de periode 8 oktober 2023 tot en met 30 oktober 2023 en die inmiddels ook is verschuldigd voor de periode daarna (tot dag 42), zal de rechtbank op verzoek van eisers ook de resterende hoogte van de dwangsom vaststellen. [9] De dwangsom is over 42 dagen verbeurd, wat in beginsel tot een hoogte van € 1.442,- leidt. Gelet op de eerder vastgestelde dwangsom van € 637,-, stelt de rechtbank de hoogte van de resterende verbeurde dwangsom vast op € 805,-.
7.7.
Nu het beroep gegrond is, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 437,50 (1 punt x factor 0,5 x € 875,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [10]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van 23 februari 2023;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • stelt de resterende verbeurde dwangsom vast op € 805,-;
  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, en mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en mr. D.C. Laagland, leden, in aanwezigheid van J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.NL23.32039.
3.NL23.40082.
4.Met het “niet vollopen van de dwangsom” wordt bedoeld dat het maximumbedrag nog niet is bereikt. In dit geval was een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd met een maximum van
5.NL24.9745.
6.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 juni 2022, ECLi:NL:RVS:2022:1683.
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6552.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4865) en van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1684).
9.Op grond van artikel 8:55c van de Awb.
10.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht