In deze zaak gaat het om een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eiseres, die op 23 februari 2023 de aanvraag indiende voor haar echtgenoot en vijf kinderen. Op 1 oktober 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft eerder in soortgelijke zaken geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat de eerder opgelegde dwangsom nog niet was volgelopen. Echter, in deze zaak oordeelt de rechtbank anders en verklaart het beroep ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van acht weken, die eerder was opgelegd, is overschreden en dat verweerder nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen en legt een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt de resterende verbeurde dwangsom vastgesteld op € 805,-. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag en is openbaar gemaakt op 31 december 2024.