ECLI:NL:RBDHA:2024:22220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
NL24.39338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.M. Zuidhoek, heeft op 8 mei 2022 haar asielaanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 12 januari 2023 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat hij Frankrijk had verzocht eiseres over te nemen op basis van de Dublinverordening. De Franse autoriteiten hebben op 18 september 2022 ingestemd met dit verzoek, maar de overdracht heeft niet tijdig plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de minister per 19 maart 2023 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiseres, en dat eiseres op 14 juni 2023 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat het indienen van een nieuwe aanvraag niet nodig was, omdat de oorspronkelijke aanvraag nog steeds open was.

De rechtbank concludeert dat de beslistermijn van 15 maanden, die is aangevangen op 19 maart 2023, is verstreken. Eiseres heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, en meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is gegrond, en de rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
mede namens haar minderjarige kind:

[naam]

V-nummer: [nummer],
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw is de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met negen maanden verlengd.
6. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
Aanvraag
7. Eiseres heeft op 8 mei 2022 haar asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 19 juli 2022 heeft de minister Frankrijk verzocht eiseres op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. Op 18 september 2022 zijn de Franse autoriteiten met dit verzoek akkoord gegaan. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, dient de minister eiseres uiterlijk binnen zes maanden over te dragen aan de Franse autoriteiten. Naar aanleiding hiervan heeft de minister de asielaanvraag van eiseres bij besluit van 12 januari 2023 niet in behandeling genomen. Eiseres had uiterlijk op 18 maart 2023 aan de Franse autoriteiten moeten worden overgedragen. Uit het dossier blijkt dat eiseres niet tijdig is overgedragen. De rechtbank stelt vast dat de minister per 19 maart 2023 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op 14 juni 2023 een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 maart 2024 [1] , blijkt dat een besluit om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen geen definitief besluit is op de aanvraag. Als de Dublinoverdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden en Nederland alsnog de verantwoordelijke lidstaat wordt, betekent het oorspronkelijke buiten behandeling laten van de asielaanvraag niet dat hiermee de (eerste) aanvraag definitief is afgedaan. Met het verantwoordelijk worden valt de aanvraag weer open, zodat de minister die alsnog inhoudelijk moet behandelen. Een nieuwe aanvraag na een besluit om de eerste aanvraag niet in behandeling te nemen is geen nieuwe aanvraag, maar betreft nog steeds de eerste aanvraag.
9. Nadat Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk was geworden voor de aanvraag van eiseres, had de minister een besluit moeten nemen op de oorspronkelijke aanvraag. Het indienen van een nieuwe asielaanvraag op 14 juni 2023 was dan ook niet nodig. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit daarom gericht achten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 8 mei 2022.
10. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden, die is aangevangen op 19 maart 2023, is verstreken. Eiseres heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en sindsdien zijn meer dan twee weken verstreken.
11. Het beroep is daarom gegrond.
Nieuwe beslistermijn
12. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
13. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
14. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister een termijn van acht weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
16. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van I. Nauta, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.