Op 30 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eisers, die een beroep hadden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, wat betekende dat de minister van Asiel en Migratie verplicht was om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn was overschreden en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hadden gesteld. De rechtbank besloot om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legde de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50. De rechtbank benadrukte dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moest nemen, waarbij bijzondere omstandigheden in aanmerking konden worden genomen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit.