In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 december 2024, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 4 juni 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, wat betekent dat de minister van Asiel en Migratie niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen van de Awb en de Vreemdelingenwet (Vw) die de termijn voor het nemen van een besluit door de minister regelen. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Raad van State.
De rechtbank concludeert dat de minister binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.