ECLI:NL:RBDHA:2024:2219
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake prematuur ingediende ingebrekestelling asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 15 november 2022 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 12 mei 2023 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 2 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris is vastgesteld op zes maanden na ontvangst van de aanvraag, met de mogelijkheid tot verlenging in bepaalde omstandigheden.
In deze zaak is de aanvraag op 15 november 2022 ingediend, en de beslistermijn eindigde op 15 mei 2023. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 is de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de einddatum op 15 februari 2024 komt te liggen. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 13 mei 2023 prematuur is ingediend, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.