ECLI:NL:RBDHA:2024:22165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
NL24.32086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 december 2024 wordt het beroep van eiser, een Nigeriaanse onderdaan, niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 14 augustus 2024 beroep aangetekend tegen besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming had beëindigd. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten van de minister, waaronder een terugkeerbesluit dat hem opdroeg de EU te verlaten. De rechtbank wijst erop dat eiser op 18 augustus 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, maar dat zijn tijdelijke bescherming op 4 september 2023 eindigde, zonder dat hij hiertegen in beroep ging. De rechtbank concludeert dat er geen appellabel besluit ligt waartegen het beroep zich richt, en dat eiser niet tijdig heeft gereageerd op de besluiten van de minister. De rechtbank benadrukt dat het beroep ook niet kan worden gezien als een verzoek om heroverweging van het besluit van 19 augustus 2023, omdat dit verzoek aan de minister gericht moet worden. De rechtbank verklaart het beroep derhalve niet-ontvankelijk en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V.M. Oliana)
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser van 14 augustus 2024.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
.Hierna legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten en omstandigheden?
3. De rechtbank stelt het volgende vast. Eiser heeft op 18 augustus 2022 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en was (op 23 februari 2022) in Oekraïne in het bezit van een (niet-asielrechtelijke) tijdelijke verblijfsvergunning. Daarmee viel eiser onder de groep ontheemden uit Oekraïne die op grond van de facultatieve bepaling van artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 bij de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [2] (Richtlijn) in Nederland bescherming werd geboden, de zogenoemde derdelanders. Op 3 juli 2023 heeft de minister het voornemen uitgebracht om eisers recht op tijdelijke bescherming onder de Richtlijn te beëindigen per 4 september 2023. Eiser heeft hiertegen geen zienswijze ingediend. Vervolgens heeft de minister op 19 augustus 2023 twee besluiten genomen. Ten eerste is de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Ten tweede heeft de minister besloten dat eisers recht op tijdelijke bescherming onder de Richtlijn eindigt op 4 september 2023. Dit besluit bevatte ook een terugkeerbesluit, waarin eiser werd opgedragen de EU binnen vier weken na 4 september 2023 te verlaten. Tegen geen van deze besluiten heeft eiser een rechtsmiddel aangewend.
3.1.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 1 september 2023 een uitspraak gedaan [3] die inhield dat de groep derdelanders met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne tot de definitieve uitspraak van de Afdeling gebruik kon blijven maken van de rechten onder de Richtlijn. Bij brief van 6 september 2023 is eiser erover geïnformeerd dat hij vanwege deze uitspraak toch langer gebruik kan maken van de rechten die hij onder de Richtlijn had, tot het moment waarop de Afdeling een definitieve beslissing neemt op een hoger beroep en uit de beslissing blijkt dat de minister het recht op tijdelijke bescherming heeft mogen stoppen. Wel blijft het besluit dat eiser eerder heeft ontvangen staan en moet eiser, als hij het er niet mee een is dat zijn tijdelijke bescherming uiteindelijk stopt, tegen dat besluit in beroep gaan, zo vermeldt de brief van 6 september 2023 ook. Ook na 6 september 2023 heeft eiser geen beroep ingesteld tegen het besluit tot beëindiging van zijn tijdelijke bescherming, dat ook een terugkeerbesluit inhield.
3.2.
Bij uitspraak van 17 januari 2024 [4] heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de tijdelijke bescherming die de facultatieve groep ontheemden uit Oekraïne op grond van de Richtlijn genoot, niet mocht beëindigen per 4 september 2023, maar dat de tijdelijke bescherming van deze groep van rechtswege eindigt op 4 maart 2024.
3.3.
Per 19 januari 2024 is eiser uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP) omdat, zoals op zitting is verklaard, eiser volgens de gemeente feitelijk niet in de opvang zou verblijven. Eiser betwist dit maar heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen die uitschrijving, of tegen het beëindigen van zijn opvang.
3.4.
Vanwege uiteenlopende nationale rechtspraak, heeft de Afdeling op 25 april 2024 [5] een prejudiciële beslissing gevraagd aan het Hof van Justitie over de vraag op welk moment de tijdelijke bescherming van derdelanders eindigt. Na deze uitspraak heeft de minister besloten dat de facultatieve groep ontheemden uit Oekraïne voorlopig tóch gebruik mag blijven maken van de rechten die horen bij de Richtlijn. Daarbij is opgemerkt dat deze bevriezingsmaatregel alleen geldt voor derdelanders die staan ingeschreven bij de gemeente. Derdelanders die ná 4 maart 2024 zijn uitgeschreven moeten voor 4 mei 2024 vragen om opnieuw ingeschreven te worden.
Waartegen richt het beroep zich?
4. Om beroep te kunnen instellen bij de bestuursrechter, moet sprake zijn van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op de zitting is met partijen besproken tegen welk besluit het onderhavige beroep zich zou kunnen richten. Dit heeft eiser namelijk niet vermeldt in zijn inleidende beroepschrift. De minister stelt zich op het standpunt dat er geen appellabel besluit ligt en het beroep van eiser daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.1.
Zoals op de zitting besproken, is geen sprake van een beroep tegen het besluit van 19 augustus 2023, waarbij eiser te kennen is gegeven dat zijn tijdelijke bescherming onder de Richtlijn eindigt op 4 september 2023 en eiser een terugkeerbesluit is opgelegd. Gelet op de beroepstermijn van vier weken, zou zo’n beroep ook veel te laat zijn ingediend. Dat betwist eiser ook niet.
4.2.
In de gronden van beroep heeft eiser kort gezegd naar voren gebracht dat het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit na de Afdelingsuitspraak van 17 januari 2024. Uit die uitspraak volgde namelijk dat nieuwe besluiten genomen moesten worden. Omdat de tijdelijke bescherming van rechtswege zou aflopen op 4 maart 2024, kon het besluit van 19 augustus 2023, waarin is bepaald dat het recht van eiser op tijdelijke bescherming onder de Richtlijn eindigt op 4 september 2023 en hem is opgedragen de EU binnen vier weken na 4 september 2023 te verlaten, volgens eiser namelijk geen stand meer houden. Dit besluit had moeten worden ingetrokken en, afhankelijk van de situatie op dat moment, had een nieuw (beëindigings- en of terugkeer)besluit genomen moeten worden waartegen eiser dan rechtsmiddelen had kunnen aanwenden. Om die reden heeft eiser de minister op 9 september 2024 in gebreke gesteld.
4.2.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit de Afdelingsuitspraak van 17 januari 2024 volgt niet dat de minister was gehouden tot nieuwe besluitvorming. [6] Eiser had immers geen beroep ingesteld tegen het besluit van 19 augustus 2023. Weliswaar mocht hij de uitspraak van de Afdeling afwachten, maar toen die uitspraak er was, en daarin was bepaald dat de tijdelijke bescherming van rechtswege eindigde op 4 maart 2024, was er in beginsel geen reden om een nieuw besluit te nemen. Dat het opgelegde terugkeerbesluit tijdelijk was geschorst betekent ook niet dat na beëindiging daarvan weer een nieuw terugkeerbesluit opgelegd moest worden. Als eiser het niet met dat terugkeerbesluit eens was, had hij beroep moeten instellen. Dat andere derdelanders na 17 januari 2024 wél nieuwe brieven en terugkeerbesluiten hebben ontvangen maakt dat niet anders. Eiser had namelijk een onherroepelijk terugkeerbesluit ontvangen en was daarnaast, twee dagen na de uitspraak van de Afdeling, uitgeschreven uit de BRP omdat hij volgens de gemeente niet in de opvang verbleef. Eiser was dus uit beeld bij de minister en ontving ook geen tijdelijke bescherming meer. Waarom en hoe de minister onder die omstandigheden nog besluiten aan eiser kenbaar had moeten maken, valt niet in te zien. Dit betekent dat de minister geen besluit hoefde te nemen en dus ook niet in gebreke was om dat tijdig te doen. De door eiser verzonden ingebrekestelling van 9 september 2024 is daarom niet geldig en het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
4.3.
Op de zitting heeft eiser verklaard dat het beroep ook kan worden gezien als verzoek om het besluit van 19 augustus 2023 te heroverwegen. Hij heeft ook geprobeerd zich opnieuw in de BRP in te schrijven, maar de gemeente weigert een inschrijving omdat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Hij heeft dus belang bij een heroverweging van het besluit van 19 augustus 2023.
4.3.1.
Een verzoek tot heroverweging van een besluit dat in rechte vaststaat moet eiser echter richten tot de minister, en niet tot de rechtbank. Tegen een eventuele afwijzing van dat verzoek kan eiser rechtsmiddelen aanwenden. Voor de rechtbank is het op dit moment niet mogelijk om daarop vooruit te lopen, ook al omdat op de zitting niet duidelijk is geworden of eiser nog wel onder de werking van de Richtlijn valt nu hij al sinds 19 januari 2024 is uitgeschreven uit de BRP. Daarover moet de minister in het kader van een heroverwegingsverzoek eerst een standpunt kunnen innemen. Ook voor zover bedoeld is om een heroverwegingsverzoek in te dienen, is het beroep dus niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Richtlijn 2001/55/EG.
6.De rechtbank verwijst naar overwegingen 9 – 9.6 van die Afdelingsuitspraak.