ECLI:NL:RBDHA:2024:22133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
09/092184-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wapenhandel en witwassen van crimineel vermogen

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van wapenhandel en witwassen. De verdachte, geboren in 1995 in Turkije, werd beschuldigd van het verhandelen van vuurwapens van categorie II en III en het witwassen van een bedrag van ongeveer 64.000 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van elf maanden actief betrokken was bij de illegale wapenhandel, waarbij hij wapens inkocht, verkocht en als tussenpersoon optrad. Dit gebeurde in samenwerking met anderen, wat leidde tot de conclusie dat hij een gewoonte had gemaakt van deze activiteiten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het om imitatiewapens ging en concludeerde dat de wapens daadwerkelijk echt waren, gebaseerd op chat- en tapgesprekken die door de verdachte waren gevoerd.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag dat in een auto werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte wetenschap hadden van de herkomst van het geld, dat vermoedelijk uit criminele activiteiten voortkwam. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om de illegale wapenhandel en witwassen streng te bestraffen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/092184-23
Datum uitspraak: 23 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Turkije),
BRP-adres: [adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 juli 2023, 3 oktober 2023 (beide pro forma) en 24 september 2024, 25 september 2024 en 9 december 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 september 2024 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 10 mei 2022 tot en met
7 april 2023 te ’s-Gravenhage en/of Enschede en/of Rijswijk, in ieder geval Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) zonder erkenning, een groot aantal, althans meerdere, in elk geval een, wapen(s) van categorie II en/of III (waaronder meerdere automatische vuurwapens en/of een groot aantal, althans meerdere pistolen en/of revolvers en/of handgranaten) en/of munitie en/of hulpstukken voor dit/deze wapen(s) en/of munitie, heeft overgedragen en/of heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld en/of (anderszins) ter beschikking heeft gesteld, althans heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop en/of levering van één of meer vuurwapen(s), terwijl, verdachte (en/of zijn mededaders), daar een gewoonte en/of beroep van heeft/hebben gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 7 april 2023, te 's-Gravenhage en/of Barendrecht,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, van een voorwerp te weten (een contant geldbedrag van ongeveer 64.000,- euro, althans een groot contant geldbedrag),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – op gronden zoals verwoord in haar pleitnota – namens [de verdachte] op het standpunt gesteld dat hij integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat slechts sprake is van aannames en vermoedens, maar dat van wettig en overtuigend bewijs geen sprake is. Op haar specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Inleiding
Vanaf september 2022 ontving een onderzoeksteam van de politie processen-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI). Daarin werd onder meer vermeld dat er in de Schilderswijk op grote schaal vuurwapens te koop werden aangeboden en dat “[naam 1]” heel veel wapens vanuit Turkije naar Nederland had gehaald. Ook werden in de TCI-meldingen de namen ‘[naam 2]’, ‘[naam 3]’, ‘[naam 4]’ en [de verdachte] in verband gebracht met wapenhandel.
Naar aanleiding van de TCI-informatie is op 16 september 2022 onderzoek Leng22 gestart, waarbij [naam 5], [de verdachte], [naam 6], [naam 7] en [naam 8] als verdachten van overtreding van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) zijn aangemerkt. Tijdens het politieonderzoek zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet, waaronder observaties en het afluisteren van telefoongesprekken. Ook zijn, na de aanhouding van de vijf voornoemde verdachten, telefoons in beslag genomen en uitgelezen door de politie. Een en ander heeft geresulteerd in een proces-verbaal inhoudende bevindingen ten aanzien van onder meer chat- en tapgesprekken en observaties.
3.4.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (wapenhandel/wapenmakelaardij)
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich in de periode van 10 mei 2022 tot en met 7 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan wapenverkoop en/of -makelaardij in vereniging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Is [de verdachte] de (enige) gebruiker van de Samsung en van het telefoonnummer [telefoonnummer]?
De voornaamste bewijsmiddelen in deze zaak vormen chat- en tapgesprekken die zijn aangetroffen op een Samsung-telefoon en die zijn uitgewisseld via telefoonnummer [telefoonnummer].
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [de verdachte] de gebruiker is geweest van de door de politie in beslag genomen en uitgelezen Samsung en van het telefoonnummer [telefoonnummer]. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat [de verdachte] niet de enige gebruiker was van dat telefoonnummer. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat het telefoonnummer ook nog door een ander dan [de verdachte] werd gebruikt. Daarnaast heeft [de verdachte] niet onderbouwd dat er naast hem nog een andere gebruiker was.
In het verlengde hiervan concludeert de rechtbank dat de chat- en tapgesprekken die zijn weergegeven in de bewijsmiddelen door [de verdachte] zijn gevoerd. De rechtbank stelt over de inhoud daarvan het volgende vast.
Chat- en tapgesprekken over vuurwapens
Uit de vele chatberichten en tapgesprekken die zich in het dossier bevinden blijkt dat [de verdachte] in de periode van 10 mei 2022 tot en met 7 april 2023 met de Samsung telefoon en met telefoonnummer [telefoonnummer] veelvuldig (chat)gesprekken heeft gevoerd over – kort gezegd – de handel in vuurwapens. Uit de chatberichten blijkt onder meer dat [de verdachte] wapens te koop heeft aangeboden aan meerdere contactpersonen. Ook blijkt dat [de verdachte] foto’s en video’s van te koop aangeboden wapens heeft verstuurd en afspraken heeft gemaakt over prijzen van wapens en de levering (op bestelling) daarvan.
Gaat het om echte vuurwapens?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de vuurwapens waarover in de chat- en tapgesprekken wordt gesproken, echte vuurwapens betreffen. De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat mogelijk sprake was van imitatiewapens of dat het slechts om stoerdoenerij ging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit de inhoud van de chatgesprekken blijkt dat [de verdachte] en diens contactpersonen gedetailleerd spraken over specifieke typen vuurwapens. Daarbij werd gesproken over technische eigenschappen van wapens, zoals kalibers, en werden foto’s van magazijnen gestuurd, hetgeen kenmerkend is voor echte vuurwapens. Voorts wijst dit erop dat [de verdachte] kennelijk goed op de hoogte was van de functionele aspecten van vuurwapens, hetgeen niet te rijmen valt met de veronderstelling dat het slechts om imitatiewapens zou gaan. Bovendien heeft [de verdachte] in één van de chatberichten aangegeven dat de vuurwapens die hij op bestelling kon leveren “100% originele vuurwapens betreffen die door de Turkse politie en militairen gebruikt worden”.
Daarnaast heeft de politie beschrijvingen gemaakt van de foto’s en video’s die zijn aangetroffen in de telefoon van [de verdachte] en in de chatgesprekken. Uit die beschrijvingen blijkt dat op een van de aangetroffen filmpjes te zien is dat een vuurwapen wordt doorgeladen en wordt afgevuurd in de automatische stand. Op een ander filmpje is te zien dat er vanuit een auto een vuurwapen wordt afgevuurd. Ook dit duidt erop dat [de verdachte] zich bezighield met echte wapens en niet met imitatiewapens. De rechtbank overweegt verder dat de in de chatgesprekken genoemde prijzen gelet op de hoogte daarvan, niet passen bij prijzen voor imitatievuurwapens. Er is gelet op dit alles geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat de uitvoerige en gedetailleerde gesprekken over de handel in wapens en munitie die de verdachte met anderen voerde, louter fictief zouden zijn geweest om indruk te maken zonder werkelijk handel in vuurwapens te drijven. Het verweer dat slechts sprake zou zijn van stoerdoenerij schuift de rechtbank gezien het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de wapens waarover in de betreffende (chat)gesprekken werd gesproken en die te zien zijn op de foto’s en video’s echte wapens betreffen, zoals is ten laste gelegd.
Bedrijfsmatig verhandelen zonder erkenning
De rechtbank moet ook de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verhandelen van vuurwapens, zoals bedoeld in artikel 9 WWM.
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de verdachte] zelfstandig wapens heeft ingekocht en verkocht en actief kopers en verkopers van wapens heeft samengebracht. In de chats wordt bovendien vaak gesproken over meerdere ‘stuks’ vuurwapens. Ook wordt [de verdachte] op de hoogte gehouden van prijzen van wapens, de in- en verkoop door anderen en geïnteresseerde klanten. Zo stuurt [de verdachte] in een chatgesprek van 10 mei 2022 foto’s van vuurwapens in een koffer naar [chatnaam], waarop [chatnaam] aan [de verdachte] vraagt wat de prijzen zijn. [de verdachte] antwoordt dat de prijs 3500 is en dat ze op bestelling worden geleverd. In een ander chatgesprek van 16 augustus 2022 stuurt [de verdachte] aan [naam 5] dat hij op het punt staat om te verkopen en dat hij met een man in gesprek is die misschien veel tegelijk wil nemen. Hierop antwoordt [naam 5] “laat ’m maar nemen”. [de verdachte] stuurt nogmaals dat de man groot wil inkopen. [naam 5] laat weten dat er nog tien stuks zijn en 100 stuks van een ander model. Op 17 augustus 2022 vraagt [de verdachte] aan [naam 5] hoeveel hij tegen de man zal zeggen, waarop [naam 5] zegt “tussen 4 en 5”. Vervolgens laat [de verdachte] aan [naam 5] weten dat “als het hem bevalt gaat hij tussen de 50 en 60 afnemen”. Op 7 september 2022 stuurt [de verdachte] aan [naam 5] een foto van een wapen van het merk Thompson met daarbij de prijs van 3200. [naam 5] informeert vervolgens bij [de verdachte] of er een uzi is. In een gesprek tussen [naam 7] en [de verdachte] van 12 oktober 2022 stuurt [naam 7] als antwoord op meerdere video’s van een vuurwapen dat voor nu de korte versie voldoende is en dat het wordt vervolgd. Voornoemde gesprekken zijn slechts een kleine greep uit de vele chatgesprekken over wapenhandel die zich in het dossier bevinden.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] zelfstandig in wapens heeft gehandeld – als wapenhandelaar. Daarnaast heeft [de verdachte] als tussenpersoon gesprekken over wapenverkoop gevoerd en daarmee gehandeld als wapenmakelaar. [de verdachte] heeft geen erkenning voor dergelijke activiteiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1693) blijkt dat ook natuurlijke personen van wie de activiteiten (mede) bestaan uit professionele en/of commerciële wapenhandel, binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 9, eerste lid, WWM vallen. De rechtbank overweegt verder dat het voor wapenmakelaardij van ondergeschikt belang is of tussen kopers en verkopers daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of de wapens uiteindelijk van eigenaar zijn gewisseld. Immers, ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat [de verdachte] de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd en in die zin dus als wapenmakelaar heeft opgetreden en aldus bedrijfsmatig wapens heeft verhandeld in de zin van artikel 9, eerste lid, van de WWM.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] gedurende de periode van 10 mei 2022 tot en met 7 april 2023 in strijd met artikel 9, eerste lid, van de WWM als wapenhandelaar en als wapenmakelaar bedrijfsmatig vuurwapens heeft verhandeld, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat [de verdachte] in de ten laste gelegde periode veelvuldig contact heeft gehad met [naam 5], [naam 7] en (onbekend gebleven) anderen over wapens en wapenhandel, en dat concrete plannen zijn gemaakt over de in- en verkoop van wapens. Zo wordt [de verdachte] door [naam 5] opgedragen om wapens te brengen en kogels te drukken. Ook informeert [de verdachte] bij [naam 5] wanneer er nieuwe wapens worden geleverd, omdat hij geïnteresseerden voor 9mm wapens kent. Op weer een ander moment laat [naam 5] aan [de verdachte] weten dat [de verdachte] de opbrengst van een vuurwapenverkoop aan Umit (naar de rechtbank begrijpt: [naam 7]) moet geven en heeft [naam 7] met [de verdachte] onder meer video’s uitgewisseld waarop vuurwapens te zien zijn. Voorts vraagt [de verdachte] aan [naam 5] advies of hij bepaalde wapens moet nemen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte], [naam 5] en [naam 7], die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de handel in vuurwapens. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Beroep of gewoonte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of [de verdachte] van het verhandelen van wapens een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het onderdeel beroep en/of gewoonte vereist is dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn levensonderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. Criteria om ‘beroep of gewoonte’ aan te nemen zijn onder meer de hoeveelheid aangetroffen wapens, lijsten van wapens, prijzen van wapens of afbeeldingen van wapens of dat de verdachte volgens getuigen een vaste wapenleverancier was.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit onderdeel vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van stelselmatig handelen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Het handelen van [de verdachte] met betrekking de verkoop en inkoop van, en het onderhandelen over wapens wijzen erop dat hij het vaste voornemen had om illegaal wapens te verhandelen. [de verdachte] heeft over een periode van elf maanden met een zekere regelmaat wapens gekocht en verkocht en geprobeerd om kopers en verkopers van verschillende wapens bij elkaar te brengen. Geïnteresseerden wisten hem te vinden en andersom wist hij geïnteresseerden te vinden. Dit wijst op een zekere mate van expertise bij [de verdachte], mede gelet op het aantal verschillende merken en typen wapens waar hij in handelde. Ook acht de rechtbank redengevend dat [de verdachte] in de gesprekken sprak over 5, 10 of zelfs 100 “stuks” als het om wapens ging, waaruit blijkt dat hij op grote schaal handelde in vuurwapens.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [de verdachte] zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [de verdachte] van het handelen in vuurwapens een gewoonte heeft gemaakt.
Eindconclusie ten aanzien van feit 1
Gelet op al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [de verdachte] het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en dat hij daar een gewoonte van heeft gemaakt.
3.4.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 (witwassen)
De rechtbank moet tevens de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich op 7 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan witwassen in vereniging van ongeveer € 64.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [de verdachte] moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde witwassen. Uit het dossier blijkt niet op welke wijze sprake was van samenwerking of inspraak. Dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig zou zijn is een aanname. Het van [de verdachte] aangetroffen DNA-materiaal kan leiden tot de conclusie dat hij de tas met geld heeft vastgehouden, maar niet wanneer en onder welke omstandigheden dat is gebeurd. Ook kan niet worden uitgesloten dat het DNA van [de verdachte] door indirecte overdracht op de hengsels van de tas terecht is gekomen. De verklaring van [naam 7] dat hij [de verdachte] heeft gereden, dat een onbekende man [de verdachte] een tas gaf en dat [naam 7] en [de verdachte] een filmpje hebben gemaakt van het geld in de tas is volstrekt ongeloofwaardig en onbetrouwbaar.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens de observaties van de verbalisanten stonden de verdachten op 7 april 2023 omstreeks 17:38 uur bij een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], die geparkeerd stond in Barendrecht. Omstreeks 17:45 uur komt er een Ford aangereden, waarvan de bestuurder contact maakte met [de verdachte]. De bestuurder van de Ford loopt vervolgens naar de Volkswagen Golf met een witte tas in zijn hand. Die tas wordt rechts achterin de auto gezet. De bestuurder van de Ford stapt in de Volkswagen Golf - waarin ook [de verdachte] en [naam 7] zitten - stapt korte tijd later uit die auto waarna hij, zonder iets zichtbaars in zijn handen, weer naar de Ford loopt. Omstreeks 18.20 uur werden de verdachten op de Erasmusweg in Den Haag aangehouden. De verbalisanten die de Volkswagen Golf doorzochten troffen bij de bijrijdersstoel op de grond een Action tas gevuld met geld. De tas was dichtgeknoopt. In de Action tas zat een bruine papieren zak met geldbundels van tien euro biljetten. Bij telling bleek het in totaal om een bedrag van € 65.130,- te gaan. Op zowel de Action tas als de bruine papieren zak zijn biologische sporen aangetroffen en onderzocht. Uit het forensisch onderzoek volgt dat een vingerafdruk op de bruine papieren zak en DNA-materiaal op de handvatten van de Action tas aan verdachte [de verdachte] kunnen worden gelinkt. Op de bijrijdersstoel waar de verdachte [de verdachte] zat in de Volkswagen Golf werd een mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen met als device user [de verdachte]. Uit onderzoek in die telefoon volgt dat op 7 april 2023 een filmpje wordt verstuurd waarin grote geldbedragen te zien zijn. Het geld is verpakt in een witte tas met daarin plastic zakken. De geldbiljetten die zichtbaar zijn betreffen biljetten van 10 euro welke met elastieken gebundeld zijn. Uit het filmpje blijkt dat het geld op dat moment bij de bijrijder ligt. [naam 7] heeft tijdens een politieverhoor verklaard dat [de verdachte] hem gevraagd had te rijden, hij in de auto van [de verdachte] heeft gereden, een man in de auto zag stappen die met [de verdachte] sprak, dat die man een tas aan [de verdachte] gaf en vertrok. Onderweg zag [naam 7] het geld in de tas, waar zowel [de verdachte] als [naam 7] een filmpje van maakten.
Verklaring verdachte
[de verdachte] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Oordeel rechtbank
Gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat zowel [de verdachte] als [naam 7] wetenschap van en beschikkingsmacht over de tas met contant geld hebben gehad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [de verdachte] de tas met geld heeft aangeraakt. Op de handvatten van de Action tas is een spoor aangetroffen, waarvan het DNA-profiel overeenkomt met het DNA-profiel van [de verdachte]. Hoewel het gaat om een mengprofiel heeft het DNA-spoor een sterke bewijskracht. Daarbij komt dat op de bruine papieren zak die in de Action tas zat een vingerafdruk is aangetroffen die eveneens een match met [de verdachte] heeft opgeleverd. Namens [de verdachte] is aangevoerd dat onduidelijk is wanneer en hoe zijn sporen op de zakken terecht zijn gekomen. Daarin gaat de rechtbank niet mee. Gelet op de bevindingen naar aanleiding van de observatie op 7 april 2023 in combinatie met de bevindingen van de doorzoeking van de Volkswagen en het onderzoek naar de telefoon van [de verdachte] kan het niet anders zijn dan dat de voornoemde DNA- en dactyloscopische sporen die zijn aangetroffen op de Action tas en bruine papieren zak zijn aan te merken als dadersporen die op 7 april 2023 - kort voordat de verdachten zijn aangehouden - door [de verdachte] zijn achtergelaten. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [de verdachte] en [naam 7] een filmpje hebben gemaakt van de tas met daarin ruim 65.000 euro. [de verdachte] en [naam 7] hebben dus zonder meer wetenschap gehad van de aanwezigheid van de tas met geld in de door [naam 7] bestuurde auto. Ook bevond de tas met geld zich in hun machtssfeer. De tas stond aanvankelijk achterin de auto, is naar voren gehaald en de inhoud is door beide verdachten bekeken en gefilmd. [de verdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank zodanig bewust, intensief en nauw samengewerkt met [naam 7] dat er sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van dit aangetroffen contante geldbedrag. [de verdachte] vroeg [naam 7] voor hem te rijden, [de verdachte] voerde het gesprek met de man die de tas gaf en [de verdachte] nam de tas in ontvangst. De bijdrage van [naam 7], ook indien ervan uit wordt gegaan dat die slechts bestond uit het vervoeren van [de verdachte] en het geld, is van voldoende gewicht om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat vast komt te staan dat het in de personenauto aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Niet vereist is dat dit een nauwkeurig aangeduid misdrijf betreft. Bewezen kan worden verklaard dat een geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, zonder dat hier een rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen het geldbedrag en een delict. Vastgesteld moet worden of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. De verklaring van de verdachte dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Als de verdachte een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek moet blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Hoewel het dossier ademt dat er een link bestaat met wapenhandel, is er geen direct specifiek gronddelict als herkomst voor het aangetroffen contante geldbedrag van € 65.130,- in de voornoemde Volkswagen Golf vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat op een parkeerplaats een dermate groot contant geldbedrag wordt overgedragen, zonder meer een vermoeden van witwassen oplevert ten aanzien van genoemd geldbedrag. Bovendien is het zeer ongebruikelijk een dergelijk grote hoeveelheid contant geld in een boodschappentas in een personenauto te vervoeren. Niet in de laatste plaats omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld grote risico’s met zich brengt.
Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou moeten volgen dat voornoemd geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte [de verdachte] heeft geen verklaring gegeven voor het in de Volkswagen Golf aangetroffen contante geld. Gelet hierop is er dus ook geen aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat [de verdachte] onder deze omstandigheden bewust de ogen heeft gesloten voor de herkomst van het geldbedrag en daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem ontvangen geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Aldus is sprake geweest van opzetwitwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 64.000 euro.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op meer
deremomenten in de periode van 10 mei 2022 tot en met 7 april 2023 te ’s-Gravenhage, in ieder geval Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens zonder erkenning, een groot aantal wapens van categorie II en III (waaronder meerdere automatische vuurwapens en een groot aantal pistolen en revolvers en munitie en hulpstukken voor deze wapens, heeft overgedragen en heeft verhandeld
enheeft onderhandeld over de aankoop, verkoop en levering van vuurwapens, terwijl verdachte daar een gewoonte van heeft gemaakt;
2.
hij op 7 april 2023, te 's-Gravenhage en Barendrecht, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp te weten een contant geldbedrag van ongeveer 64.000,- euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 8 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een geldboete van € 25.000,-.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de eis van de officier van justitie te matigen en bij een bewezen verklaring te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met eventueel aanvullend een voorwaardelijke straf.
Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om bij de strafbepaling aansluiting te zoeken bij opgelegde straffen in vergelijkbare zaken. Zij heeft daartoe een lijst met jurisprudentie als onderdeel van haar pleitnota overgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van elf maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van wapenhandel. Hij heeft zelf wapens ingekocht en verkocht en als tussenpersoon – wapenmakelaar – opgetreden. De verdachte handelde samen met anderen en had een grote rol in het proces van inkoop en verkoop van wapens. Uit het dossier kan worden afgeleid dat het ging om een grote hoeveelheid wapens die de verdachte heeft gekocht en verkocht en waarover hij heeft onderhandeld. Bovendien heeft de verdachte een gewoonte gemaakt van wapenhandel. Het ongecontroleerde bezit van wapens in zijn algemeenheid brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De illegale handel in vuurwapens dient dan ook streng te worden bestraft.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een bedrag van ongeveer € 64.000,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 15 augustus 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, slechts worden volstaan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank acht ten aanzien van de wapenhandel – gelet op de bewezen verklaarde omvang en duur daarvan - een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden passend, en gelet op de leidende rol van de verdachte voor het witwassen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om, naast de op te leggen gevangenisstraf, een geldboete op te leggen.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van in totaal vijf jaar opleggen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

7.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, omdat een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wat haar betreft gelijk moet zijn aan het reeds ondergane voorarrest en er alsdan geen gronden meer zijn om de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om, bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het reeds ondergane voorarrest, de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen opheffing en hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis geschorst tot aan het moment van de einduitspraak van deze rechtbank. Dit betekent dat de schorsing vandaag van rechtswege eindigt. Bij vonnis van heden is de verdachte schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf die van langere duur is dan hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Als een veroordeling is uitgesproken en een straf is bepaald, mag de samenleving in het kader van een goede rechtspleging verwachten dat die gemotiveerde straf direct ten uitvoer wordt gelegd. De rechter heeft zich immers uitgesproken en bepaald dat het gedrag van de verdachte een straf wenselijk en noodzakelijk maakt. Een hernieuwde schorsing door dezelfde rechter die op het moment van schorsing nadrukkelijk heeft aangegeven dat die tijdelijk was, immers tot het moment waarop vonnis in eerste aanleg wordt gewezen, is dan ook niet uit te leggen aan de maatschappij, behoudens in bijzondere gevallen. Een dergelijk bijzonder geval doet zich hier niet voor. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis dan ook niet opnieuw schorsen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot onttrekking aan het verkeer van de kogelpatronen en het luchtdrukwapen, tot verbeurdverklaring van de geldbedragen en tot teruggave aan de verdachte van de tekening.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De tekening en de geldbedragen
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 3, 4, 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen, te weten de tekening en verschillende geldbedragen, verbeurdverklaren. De geldbedragen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan [de verdachte] toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan of voorbereid. Voor wat betreft de in beslag genomen tekening kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat die aan [de verdachte] toebehoort, nu die tekening is aangetroffen in het bedrijfspand van H. [de verdachte]. Gelet op de aard en inhoud van de tekening in samenhang bezien met het onder 1 bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat dit een voorwerp betreft dat tot het begaan van dat misdrijf is bestemd dan wel met behulp waarvan het misdrijf is voorbereid. Gelet hierop is er geen beletsel om ook de tekening verbeurd te verklaren.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De kogelpatronen en het luchtdrukwapen
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten de kogelpatronen en het luchtdrukwapen, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 9 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het verhandelen van wapens en munitie een gewoonte maken en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en/of categorie III, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van witwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van rechtswege eindigt en dat de voorlopige hechtenis herleeft;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 3, 4, 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen, te weten:
3. 1 STK Tekening (Omschrijving: DHRAA22082_767954);
4. 16970 EUR IBN: 08-04-2023 (Omschrijving: PL1500-DHRAA23020_771270);
5. 17810 EUR Geld Euro (Omschrijving: DHRAA23020_767574);
6. 200 EUR IBN: 07-04-2023 (Omschrijving: PL1500-DHRAA23020_775271);
7. 30150 EUR IBN: 07-04-2023 (Omschrijving: PL1500-DHRAA23020_771269);
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK Kogelpatronen (Omschrijving: PL1500-2022278937-G2937885, Sellier&Bellot.22);
2. 1 STK Luchtdrukwapen (Omschrijving: PL1500-2022278937-G2937886, Arrow);
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2024.