3.4.2.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (wapenhandel/wapenmakelaardij)
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich in de periode van 10 mei 2022 tot en met 7 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan wapenverkoop en/of -makelaardij in vereniging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Is [de verdachte] de (enige) gebruiker van de Samsung en van het telefoonnummer [telefoonnummer]?
De voornaamste bewijsmiddelen in deze zaak vormen chat- en tapgesprekken die zijn aangetroffen op een Samsung-telefoon en die zijn uitgewisseld via telefoonnummer [telefoonnummer].
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [de verdachte] de gebruiker is geweest van de door de politie in beslag genomen en uitgelezen Samsung en van het telefoonnummer [telefoonnummer]. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat [de verdachte] niet de enige gebruiker was van dat telefoonnummer. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat het telefoonnummer ook nog door een ander dan [de verdachte] werd gebruikt. Daarnaast heeft [de verdachte] niet onderbouwd dat er naast hem nog een andere gebruiker was.
In het verlengde hiervan concludeert de rechtbank dat de chat- en tapgesprekken die zijn weergegeven in de bewijsmiddelen door [de verdachte] zijn gevoerd. De rechtbank stelt over de inhoud daarvan het volgende vast.
Chat- en tapgesprekken over vuurwapens
Uit de vele chatberichten en tapgesprekken die zich in het dossier bevinden blijkt dat [de verdachte] in de periode van 10 mei 2022 tot en met 7 april 2023 met de Samsung telefoon en met telefoonnummer [telefoonnummer] veelvuldig (chat)gesprekken heeft gevoerd over – kort gezegd – de handel in vuurwapens. Uit de chatberichten blijkt onder meer dat [de verdachte] wapens te koop heeft aangeboden aan meerdere contactpersonen. Ook blijkt dat [de verdachte] foto’s en video’s van te koop aangeboden wapens heeft verstuurd en afspraken heeft gemaakt over prijzen van wapens en de levering (op bestelling) daarvan.
Gaat het om echte vuurwapens?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de vuurwapens waarover in de chat- en tapgesprekken wordt gesproken, echte vuurwapens betreffen. De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat mogelijk sprake was van imitatiewapens of dat het slechts om stoerdoenerij ging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit de inhoud van de chatgesprekken blijkt dat [de verdachte] en diens contactpersonen gedetailleerd spraken over specifieke typen vuurwapens. Daarbij werd gesproken over technische eigenschappen van wapens, zoals kalibers, en werden foto’s van magazijnen gestuurd, hetgeen kenmerkend is voor echte vuurwapens. Voorts wijst dit erop dat [de verdachte] kennelijk goed op de hoogte was van de functionele aspecten van vuurwapens, hetgeen niet te rijmen valt met de veronderstelling dat het slechts om imitatiewapens zou gaan. Bovendien heeft [de verdachte] in één van de chatberichten aangegeven dat de vuurwapens die hij op bestelling kon leveren “100% originele vuurwapens betreffen die door de Turkse politie en militairen gebruikt worden”.
Daarnaast heeft de politie beschrijvingen gemaakt van de foto’s en video’s die zijn aangetroffen in de telefoon van [de verdachte] en in de chatgesprekken. Uit die beschrijvingen blijkt dat op een van de aangetroffen filmpjes te zien is dat een vuurwapen wordt doorgeladen en wordt afgevuurd in de automatische stand. Op een ander filmpje is te zien dat er vanuit een auto een vuurwapen wordt afgevuurd. Ook dit duidt erop dat [de verdachte] zich bezighield met echte wapens en niet met imitatiewapens. De rechtbank overweegt verder dat de in de chatgesprekken genoemde prijzen gelet op de hoogte daarvan, niet passen bij prijzen voor imitatievuurwapens. Er is gelet op dit alles geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat de uitvoerige en gedetailleerde gesprekken over de handel in wapens en munitie die de verdachte met anderen voerde, louter fictief zouden zijn geweest om indruk te maken zonder werkelijk handel in vuurwapens te drijven. Het verweer dat slechts sprake zou zijn van stoerdoenerij schuift de rechtbank gezien het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de wapens waarover in de betreffende (chat)gesprekken werd gesproken en die te zien zijn op de foto’s en video’s echte wapens betreffen, zoals is ten laste gelegd.
Bedrijfsmatig verhandelen zonder erkenning
De rechtbank moet ook de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verhandelen van vuurwapens, zoals bedoeld in artikel 9 WWM.
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de verdachte] zelfstandig wapens heeft ingekocht en verkocht en actief kopers en verkopers van wapens heeft samengebracht. In de chats wordt bovendien vaak gesproken over meerdere ‘stuks’ vuurwapens. Ook wordt [de verdachte] op de hoogte gehouden van prijzen van wapens, de in- en verkoop door anderen en geïnteresseerde klanten. Zo stuurt [de verdachte] in een chatgesprek van 10 mei 2022 foto’s van vuurwapens in een koffer naar [chatnaam], waarop [chatnaam] aan [de verdachte] vraagt wat de prijzen zijn. [de verdachte] antwoordt dat de prijs 3500 is en dat ze op bestelling worden geleverd. In een ander chatgesprek van 16 augustus 2022 stuurt [de verdachte] aan [naam 5] dat hij op het punt staat om te verkopen en dat hij met een man in gesprek is die misschien veel tegelijk wil nemen. Hierop antwoordt [naam 5] “laat ’m maar nemen”. [de verdachte] stuurt nogmaals dat de man groot wil inkopen. [naam 5] laat weten dat er nog tien stuks zijn en 100 stuks van een ander model. Op 17 augustus 2022 vraagt [de verdachte] aan [naam 5] hoeveel hij tegen de man zal zeggen, waarop [naam 5] zegt “tussen 4 en 5”. Vervolgens laat [de verdachte] aan [naam 5] weten dat “als het hem bevalt gaat hij tussen de 50 en 60 afnemen”. Op 7 september 2022 stuurt [de verdachte] aan [naam 5] een foto van een wapen van het merk Thompson met daarbij de prijs van 3200. [naam 5] informeert vervolgens bij [de verdachte] of er een uzi is. In een gesprek tussen [naam 7] en [de verdachte] van 12 oktober 2022 stuurt [naam 7] als antwoord op meerdere video’s van een vuurwapen dat voor nu de korte versie voldoende is en dat het wordt vervolgd. Voornoemde gesprekken zijn slechts een kleine greep uit de vele chatgesprekken over wapenhandel die zich in het dossier bevinden.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] zelfstandig in wapens heeft gehandeld – als wapenhandelaar. Daarnaast heeft [de verdachte] als tussenpersoon gesprekken over wapenverkoop gevoerd en daarmee gehandeld als wapenmakelaar. [de verdachte] heeft geen erkenning voor dergelijke activiteiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1693) blijkt dat ook natuurlijke personen van wie de activiteiten (mede) bestaan uit professionele en/of commerciële wapenhandel, binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 9, eerste lid, WWM vallen. De rechtbank overweegt verder dat het voor wapenmakelaardij van ondergeschikt belang is of tussen kopers en verkopers daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of de wapens uiteindelijk van eigenaar zijn gewisseld. Immers, ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat [de verdachte] de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd en in die zin dus als wapenmakelaar heeft opgetreden en aldus bedrijfsmatig wapens heeft verhandeld in de zin van artikel 9, eerste lid, van de WWM. Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] gedurende de periode van 10 mei 2022 tot en met 7 april 2023 in strijd met artikel 9, eerste lid, van de WWM als wapenhandelaar en als wapenmakelaar bedrijfsmatig vuurwapens heeft verhandeld, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat [de verdachte] in de ten laste gelegde periode veelvuldig contact heeft gehad met [naam 5], [naam 7] en (onbekend gebleven) anderen over wapens en wapenhandel, en dat concrete plannen zijn gemaakt over de in- en verkoop van wapens. Zo wordt [de verdachte] door [naam 5] opgedragen om wapens te brengen en kogels te drukken. Ook informeert [de verdachte] bij [naam 5] wanneer er nieuwe wapens worden geleverd, omdat hij geïnteresseerden voor 9mm wapens kent. Op weer een ander moment laat [naam 5] aan [de verdachte] weten dat [de verdachte] de opbrengst van een vuurwapenverkoop aan Umit (naar de rechtbank begrijpt: [naam 7]) moet geven en heeft [naam 7] met [de verdachte] onder meer video’s uitgewisseld waarop vuurwapens te zien zijn. Voorts vraagt [de verdachte] aan [naam 5] advies of hij bepaalde wapens moet nemen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte], [naam 5] en [naam 7], die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de handel in vuurwapens. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Beroep of gewoonte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of [de verdachte] van het verhandelen van wapens een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het onderdeel beroep en/of gewoonte vereist is dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn levensonderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. Criteria om ‘beroep of gewoonte’ aan te nemen zijn onder meer de hoeveelheid aangetroffen wapens, lijsten van wapens, prijzen van wapens of afbeeldingen van wapens of dat de verdachte volgens getuigen een vaste wapenleverancier was.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit onderdeel vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van stelselmatig handelen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Het handelen van [de verdachte] met betrekking de verkoop en inkoop van, en het onderhandelen over wapens wijzen erop dat hij het vaste voornemen had om illegaal wapens te verhandelen. [de verdachte] heeft over een periode van elf maanden met een zekere regelmaat wapens gekocht en verkocht en geprobeerd om kopers en verkopers van verschillende wapens bij elkaar te brengen. Geïnteresseerden wisten hem te vinden en andersom wist hij geïnteresseerden te vinden. Dit wijst op een zekere mate van expertise bij [de verdachte], mede gelet op het aantal verschillende merken en typen wapens waar hij in handelde. Ook acht de rechtbank redengevend dat [de verdachte] in de gesprekken sprak over 5, 10 of zelfs 100 “stuks” als het om wapens ging, waaruit blijkt dat hij op grote schaal handelde in vuurwapens.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [de verdachte] zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [de verdachte] van het handelen in vuurwapens een gewoonte heeft gemaakt.
Eindconclusie ten aanzien van feit 1
Gelet op al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [de verdachte] het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en dat hij daar een gewoonte van heeft gemaakt.
3.4.3.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 (witwassen)
De rechtbank moet tevens de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich op 7 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan witwassen in vereniging van ongeveer € 64.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [de verdachte] moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde witwassen. Uit het dossier blijkt niet op welke wijze sprake was van samenwerking of inspraak. Dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig zou zijn is een aanname. Het van [de verdachte] aangetroffen DNA-materiaal kan leiden tot de conclusie dat hij de tas met geld heeft vastgehouden, maar niet wanneer en onder welke omstandigheden dat is gebeurd. Ook kan niet worden uitgesloten dat het DNA van [de verdachte] door indirecte overdracht op de hengsels van de tas terecht is gekomen. De verklaring van [naam 7] dat hij [de verdachte] heeft gereden, dat een onbekende man [de verdachte] een tas gaf en dat [naam 7] en [de verdachte] een filmpje hebben gemaakt van het geld in de tas is volstrekt ongeloofwaardig en onbetrouwbaar.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens de observaties van de verbalisanten stonden de verdachten op 7 april 2023 omstreeks 17:38 uur bij een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], die geparkeerd stond in Barendrecht. Omstreeks 17:45 uur komt er een Ford aangereden, waarvan de bestuurder contact maakte met [de verdachte]. De bestuurder van de Ford loopt vervolgens naar de Volkswagen Golf met een witte tas in zijn hand. Die tas wordt rechts achterin de auto gezet. De bestuurder van de Ford stapt in de Volkswagen Golf - waarin ook [de verdachte] en [naam 7] zitten - stapt korte tijd later uit die auto waarna hij, zonder iets zichtbaars in zijn handen, weer naar de Ford loopt. Omstreeks 18.20 uur werden de verdachten op de Erasmusweg in Den Haag aangehouden. De verbalisanten die de Volkswagen Golf doorzochten troffen bij de bijrijdersstoel op de grond een Action tas gevuld met geld. De tas was dichtgeknoopt. In de Action tas zat een bruine papieren zak met geldbundels van tien euro biljetten. Bij telling bleek het in totaal om een bedrag van € 65.130,- te gaan. Op zowel de Action tas als de bruine papieren zak zijn biologische sporen aangetroffen en onderzocht. Uit het forensisch onderzoek volgt dat een vingerafdruk op de bruine papieren zak en DNA-materiaal op de handvatten van de Action tas aan verdachte [de verdachte] kunnen worden gelinkt. Op de bijrijdersstoel waar de verdachte [de verdachte] zat in de Volkswagen Golf werd een mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen met als device user [de verdachte]. Uit onderzoek in die telefoon volgt dat op 7 april 2023 een filmpje wordt verstuurd waarin grote geldbedragen te zien zijn. Het geld is verpakt in een witte tas met daarin plastic zakken. De geldbiljetten die zichtbaar zijn betreffen biljetten van 10 euro welke met elastieken gebundeld zijn. Uit het filmpje blijkt dat het geld op dat moment bij de bijrijder ligt. [naam 7] heeft tijdens een politieverhoor verklaard dat [de verdachte] hem gevraagd had te rijden, hij in de auto van [de verdachte] heeft gereden, een man in de auto zag stappen die met [de verdachte] sprak, dat die man een tas aan [de verdachte] gaf en vertrok. Onderweg zag [naam 7] het geld in de tas, waar zowel [de verdachte] als [naam 7] een filmpje van maakten.
Verklaring verdachte
[de verdachte] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Oordeel rechtbank
Gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat zowel [de verdachte] als [naam 7] wetenschap van en beschikkingsmacht over de tas met contant geld hebben gehad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [de verdachte] de tas met geld heeft aangeraakt. Op de handvatten van de Action tas is een spoor aangetroffen, waarvan het DNA-profiel overeenkomt met het DNA-profiel van [de verdachte]. Hoewel het gaat om een mengprofiel heeft het DNA-spoor een sterke bewijskracht. Daarbij komt dat op de bruine papieren zak die in de Action tas zat een vingerafdruk is aangetroffen die eveneens een match met [de verdachte] heeft opgeleverd. Namens [de verdachte] is aangevoerd dat onduidelijk is wanneer en hoe zijn sporen op de zakken terecht zijn gekomen. Daarin gaat de rechtbank niet mee. Gelet op de bevindingen naar aanleiding van de observatie op 7 april 2023 in combinatie met de bevindingen van de doorzoeking van de Volkswagen en het onderzoek naar de telefoon van [de verdachte] kan het niet anders zijn dan dat de voornoemde DNA- en dactyloscopische sporen die zijn aangetroffen op de Action tas en bruine papieren zak zijn aan te merken als dadersporen die op 7 april 2023 - kort voordat de verdachten zijn aangehouden - door [de verdachte] zijn achtergelaten. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [de verdachte] en [naam 7] een filmpje hebben gemaakt van de tas met daarin ruim 65.000 euro. [de verdachte] en [naam 7] hebben dus zonder meer wetenschap gehad van de aanwezigheid van de tas met geld in de door [naam 7] bestuurde auto. Ook bevond de tas met geld zich in hun machtssfeer. De tas stond aanvankelijk achterin de auto, is naar voren gehaald en de inhoud is door beide verdachten bekeken en gefilmd. [de verdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank zodanig bewust, intensief en nauw samengewerkt met [naam 7] dat er sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van dit aangetroffen contante geldbedrag. [de verdachte] vroeg [naam 7] voor hem te rijden, [de verdachte] voerde het gesprek met de man die de tas gaf en [de verdachte] nam de tas in ontvangst. De bijdrage van [naam 7], ook indien ervan uit wordt gegaan dat die slechts bestond uit het vervoeren van [de verdachte] en het geld, is van voldoende gewicht om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat vast komt te staan dat het in de personenauto aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Niet vereist is dat dit een nauwkeurig aangeduid misdrijf betreft. Bewezen kan worden verklaard dat een geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, zonder dat hier een rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen het geldbedrag en een delict. Vastgesteld moet worden of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. De verklaring van de verdachte dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Als de verdachte een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek moet blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Hoewel het dossier ademt dat er een link bestaat met wapenhandel, is er geen direct specifiek gronddelict als herkomst voor het aangetroffen contante geldbedrag van € 65.130,- in de voornoemde Volkswagen Golf vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat op een parkeerplaats een dermate groot contant geldbedrag wordt overgedragen, zonder meer een vermoeden van witwassen oplevert ten aanzien van genoemd geldbedrag. Bovendien is het zeer ongebruikelijk een dergelijk grote hoeveelheid contant geld in een boodschappentas in een personenauto te vervoeren. Niet in de laatste plaats omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld grote risico’s met zich brengt.
Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou moeten volgen dat voornoemd geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte [de verdachte] heeft geen verklaring gegeven voor het in de Volkswagen Golf aangetroffen contante geld. Gelet hierop is er dus ook geen aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat [de verdachte] onder deze omstandigheden bewust de ogen heeft gesloten voor de herkomst van het geldbedrag en daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem ontvangen geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Aldus is sprake geweest van opzetwitwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 64.000 euro.