ECLI:NL:RBDHA:2024:22132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
09/039877-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wapenhandel en wapenmakelaardij met vrijspraak voor witwassen

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1991 te Turkije, die werd beschuldigd van het medeplegen van wapenhandel en wapenmakelaardij. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. L.E. van der Leeuw, de vordering heeft ingediend. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en het witwassen van een geldbedrag van € 15.500,- en een horloge. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van het voorhanden hebben van vuurwapens, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan het medeplegen van wapenhandel en wapenmakelaardij, waarbij hij samen met anderen handelde in vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen revolver onttrokken aan het verkeer, maar de verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van het geldbedrag en het horloge, omdat er geen bewijs was dat deze afkomstig waren van een misdrijf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/039877-23
Datum uitspraak: 23 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Turkije),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te ( [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 juli 2023, 3 oktober 2023 (beide pro forma) en 24 september 2024, 25 september 2024 en 9 december 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Yilmaz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 september 2024 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meerdere, althans een, wapen(s) van categorie II, onder 2 en/of III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een zwart kleuring automatisch vuurwapen en/of een zwart kleurig pistool, zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een automatisch vuurwapen en/of een pistool, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2023, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten:
- een contant geldbedrag van 15.500,- euro en/of
- een duur horloge (merk: Maurice Lacroix),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 te ’s-Gravenhage, in ieder geval Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) zonder erkenning, een groot aantal, althans meerdere, in elk geval een, wapen(s) van categorie II en/of III (waaronder meerdere automatische vuurwapens en/of een groot aantal, althans meerdere pistolen en/of revolvers en/of handgranaten) en/of munitie en/of hulpstukken voor dit/deze wapen(s) en/of munitie, heeft overgedragen en/of heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld en/of (anderszins) ter beschikking heeft gesteld, althans heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop en/of levering van één of meer vuurwapen(s), terwijl, verdachte (en/of zijn mededaders), daar een gewoonte en/of beroep van heeft/hebben gemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daarbij heeft de officier van justitie om partiële vrijspraak verzocht van het onder 2. ten laste gelegde horloge, nu dit een merkvervalsing bleek te zijn.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota – namens [de verdachte] op het standpunt gesteld dat [de verdachte] integraal moet worden vrijgesproken.
Op zijn specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak
Feit 1 (voorhanden hebben van vuurwapens)
[de verdachte] wordt onder feit 1 verweten dat hij in de periode van 21 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 te ’s-Gravenhage een zwartkleurig automatisch vuurwapen en een zwartkleurig pistool voorhanden heeft gehad.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toegelicht dat de verdenking van het onder feit 1 bedoelde wapenbezit betrekking heeft op – volgens de officier van justitie – vuurwapens die te zien zijn op foto’s die zijn aangetroffen op de telefoons die onder medeverdachten [naam 4] en [naam 4] in beslag zijn genomen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een omschrijving gegeven van de hiervoor genoemde foto’s. Op basis van die omschrijving gaat de rechtbank ervan uit dat de officier van justitie kennelijk heeft willen verwijzen naar de foto’s die onder andere op pagina’s 203 en 323 van het dossier zijn opgenomen.
[de verdachte] heeft ter terechtzitting over de foto op pagina 203 verklaard dat hij de persoon links op de bank is, maar dat hij op het tafeltje geen wapen heeft zien liggen. De raadsman heeft in het verlengde hiervan aangevoerd dat [de verdachte] zich er dus niet bewust van was dat hij een vuurwapen voorhanden had. Ten aanzien van de foto op pagina 323 heeft [de verdachte] ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon is op de foto, maar dat hem was verteld dat het voorwerp dat hij op de foto vasthoudt een airsoft wapen was. Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld dat de voorwerpen die te zien zijn op de voormelde foto’s echte vuurwapens betreffen. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de foto’s zijn genomen binnen de ten laste gelegde periode.
De rechtbank moet beoordelen of de voorwerpen die op de foto’s op pagina 203 en 323 van het dossier te zien zijn, vuurwapens in de zin van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) zijn en of [de verdachte] deze voorwerpen ook voorhanden heeft gehad. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een betrouwbare herkenning van een vuurwapen op basis van een foto voldoende duidelijk moet zijn op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat het om een echt vuurwapen en niet om een imitatievuurwapen gaat. Deze duidelijkheid ontbreekt ten aanzien van de voorwerpen die te zien zijn op voornoemde foto’s. De verbalisanten hebben de voorwerpen op de foto’s op pagina 203 en 323 van het dossier slechts omschreven als “op een (automatisch) vuurwapen (ge)lijkend voorwerp”. Specifieke kenmerken aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de wapens op de betreffende foto’s daadwerkelijk verboden wapens zijn, zijn niet geverbaliseerd en ook voor de rechtbank niet zichtbaar. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of de wapens die op voormelde foto’s te zien zijn verboden wapens zijn van categorie II of III in de WWM zoals ten laste is gelegd onder 1. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de vragen of [de verdachte] zich bewust was van de aanwezigheid van vuurwapens en daarover beschikkingsmacht had. Datzelfde geldt voor de beantwoording van de vraag of de foto’s zijn genomen in de ten laste gelegde periode.
De rechtbank spreekt [de verdachte] gezien het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2 (witwassen)
De raadsman heeft tevens vrijspraak van het ten laste gelegde witwassen bepleit. Hij heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat [de verdachte] een redelijke en geloofwaardige verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het bij hem thuis aangetroffen geldbedrag. De verklaringen van de moeder en vrouw van [de verdachte] ondersteunen zijn verklaring. Gelet hierop had het Openbaar Ministerie de verklaring van [de verdachte] moeten weerleggen dan wel moeten aantonen dat het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
Witwassen horloge
De rechtbank spreekt [de verdachte] vrij van het witwassen van het ten laste gelegde horloge, nu het hier om een merkvervalsing gaat en dus niet om een horloge van aanzienlijke waarde die een authentieke Maurice Lacroix wel zou vertegenwoordigen.
Witwassen geldbedrag
De rechtbank stelt vast dat er in deze zaak geen direct verband kan worden gelegd tussen een bepaald, concreet aan te duiden, misdrijf en het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. Dat betekent dat er geen brondelict bekend is. Naar inmiddels bestendige rechtspraak kan, in een geval als zich hier voordoet waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel “afkomstig uit enig misdrijf” bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt daarbij op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter moet daarbij de volgende stappen doorlopen. In de eerste plaats moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van [de verdachte] worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of [de verdachte] van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door [de verdachte] geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van [de verdachte] blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank zal het ten laste gelegde witwassen aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Vermoeden van witwassen
In de woning waar [de verdachte] en zijn vrouw verbleven is een contant geldbedrag aangetroffen van € 15.500,-, bestaande uit coupures van onder andere € 100,- en € 200,-. Het aantreffen van zo’n hoog contant geldbedrag bij [de verdachte] , in het bijzonder ook gelet op de grote coupures, in combinatie met zijn verklaring bij de politie dat zijn maandelijkse inkomsten uit werk bij Mozaïek rond de € 3.000,- bedroegen en hij kort voor zijn aanhouding een auto kocht voor een contant geldbedrag van € 16.500,-, levert een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen op. Van [de verdachte] mag dan ook worden verlangd dat hij in ieder geval een verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Deze verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Verklaring herkomst geld
[de verdachte] heeft van meet af aan over de herkomst van het geld verklaard dat het zijn geld is. Hij heeft € 8.500,- van zijn moeder gekregen en € 6.950,- verdiend met zijn werkzaamheden voor Mozaïek en als schilder. Zijn moeder neemt iedere keer dat ze naar Nederland komt geld voor hem en zijn kind mee. Als schilder verdiende hij regelmatig € 100,- of € 200,- contant en dat geld legde hij opzij. [de verdachte] heeft bankafschriften overgelegd ter onderbouwing van het standpunt dat zijn moeder hem geld gaf en dat hij maandelijks loon ontving van Mozaïek.
Nader onderzoek
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [de verdachte] over de herkomst van de geldbedragen ongeloofwaardig is. Daartoe acht het Openbaar Ministerie van belang dat de moeder van [de verdachte] kennelijk geld opneemt en meeneemt vanuit Turkije naar Nederland, in plaats van per bank naar hem overmaakt. Ook acht het Openbaar Ministerie het niet aannemelijk dat geld dat [de verdachte] verdient met zijn werkzaamheden en grotendeels per bank ontvangt, thuis in een kluis bewaart. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft verricht naar mastgegevens van het aan [de verdachte] toebehorende telefoonnummer [telefoonnummer 1] om te bezien hoe vaak die telefoon de mast nabij Mozaïek aanstraalde, waaruit naar voren kwam dat de onderzochte telefoon niet vaak aanstraalde in de buurt van Mozaïek. Ook zijn de moeder en vrouw van [de verdachte] alsmede zijn werkgever bij Mozaïek gehoord als getuige.
Conclusie
Hoewel het zeker te denken geeft dat [de verdachte] thuis beschikte over grote sommen contant geld, leidt dat gegeven nog niet tot de conclusie dat het geldbedrag dat bij [de verdachte] thuis is aangetroffen van enig misdrijf afkomstig moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat [de verdachte] - onder overlegging van schriftelijke bescheiden - een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het grootste deel van het geld, die bovendien wordt ondersteund door getuigenverklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de verdachte] hiermee het vermoeden van witwassen voldoende ontzenuwd. Zijn verklaring is immers verifieerbaar nu deze voor een groot deel onderbouwd is met bescheiden. Het lag op de weg van het Openbaar Ministerie om, gelet op het door de verdediging geboden tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen, verder onderzoek te doen naar de - uit de verklaring van [de verdachte] blijkende - alternatieve herkomst van het geld. Dat de mastgegevens van een aan [de verdachte] toebehorend telefoonnummer niet vaak aanstraalde in de buurt van Mozaïek is onvoldoende voor een ander oordeel, bezien in het licht van de door [de verdachte] gegeven onderbouwing en ondersteunende getuigenverklaringen. Van enig verder inhoudelijk onderzoek door of namens het Openbaar Ministerie naar inkomsten en uitgaven van [de verdachte] is niet gebleken.
Gelet hierop kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de hoeveelheid geld waarop de verdenking betrekking heeft, geen legale herkomst heeft en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De slotsom is dat [de verdachte] moet worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde witwassen, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het ten laste gelegde geldbedrag middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Inleiding
Vanaf september 2022 ontving een onderzoeksteam van de politie processen-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI). Daarin werd onder meer vermeld dat er in de Schilderswijk op grote schaal vuurwapens te koop werden aangeboden en dat “Baran” heel veel wapens vanuit Turkije naar Nederland had gehaald. Ook werden in de TCI-meldingen de namen ‘Muhammed Yilmaz’, ‘ [naam 6] ’, ‘Musab’ en ‘Köse’ in verband gebracht met wapenhandel.
Naar aanleiding van de TCI-informatie is op 16 september 2022 onderzoek Leng22 gestart, waarbij [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [de verdachte] als verdachten van overtreding van de WWM zijn aangemerkt. Tijdens het politieonderzoek zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet, waaronder observaties en het afluisteren van telefoongesprekken. Ook zijn, na de aanhouding van de vijf voornoemde verdachten, telefoons in beslag genomen en uitgelezen door de politie. Een en ander heeft geresulteerd in een proces-verbaal inhoudende bevindingen ten aanzien van onder meer chat- en tapgesprekken en observaties.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich in de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wapenverkoop en/of wapenmakelaardij. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Rechtmatige verkrijging en gebruik van de chatberichten?
De raadsman heeft vraagtekens gezet bij de rechtmatigheid van de verkrijging van, het onderzoek aan en het gebruik van gegevens uit de onder de medeverdachten [naam 1] en [naam 4] in beslag genomen telefoons, onder andere door te verwijzen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 4 oktober 2024 in de zaak C-548/21 (Landeck).
De raadsman heeft daarbij enkele algemene vragen opgeworpen zonder concreet aan te geven welke strafvorderlijk voorschriften of rechtsbeginselen zouden zijn geschonden of wat het belang is dat deze voorschriften dienen, noch is betoogd wat de ernst is van het verzuim of welk nadeel daardoor is veroorzaakt. Van de verdediging, die een beroep doet op schending van een vormvoorschrift als bedoeld in artikel 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren uit het tweede lid van die bepaling wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Nu het verweer niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld, zal de rechtbank daar reeds om die reden aan voorbijgegaan.
Was [de verdachte] de (enige) gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] en het Threema account [telefoonnummer 4] ?
De raadsman heeft aangevoerd dat [de verdachte] niet de gebruiker is geweest van telefoonnummer [telefoonnummer 5] en dat hij niet “ [naam 5] ” is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [de verdachte] de gebruiker is geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] en dat hij degene is die als “ [naam 5] ” staat opgeslagen in de telefoon van medeverdachte [naam 4] . De rechtbank baseert deze conclusie op de volgende, in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden.
In een onder [naam 4] in beslag genomen telefoon staan onder de naam “ [naam 5] ” het Threema account [telefoonnummer 4] en de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] opgeslagen. Er vinden chatgesprekken plaats tussen [naam 4] en de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] en het Threema account [telefoonnummer 4] .
In een op 21 oktober 2022 onder medeverdachte [naam 4] in beslag genomen telefoon staat onder de naam “ [naam 6] ” het telefoonnummer [telefoonnummer 3] opgeslagen. [naam 6] betreft de voornaam van [de verdachte] en “[uitdrukking]” betekent vriend in het Turks. Voorts stond in de telefoon van [naam 4] het contact “ [naam 6] ” met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . " [turkse uitdrukking] " betekent uit het Turks vertaald "Nieuw".
Op 22 augustus 2022 stuurde de gebruiker van het Threema account [telefoonnummer 4] naar [naam 4] het bericht dat hij naar de gemeente is geweest om de inschrijvingsprocedure van [naam 7] te regelen. [de verdachte] heeft een zoon genaamd [naam 7] .
Op 31 augustus 2022 stuurt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] naar [naam 4] dat zijn vrouw met zijn moeder naar Moldavië gaat. [de verdachte] heeft een vrouw genaamd [naam 8] met de Moldavische nationaliteit. Tevens wordt gezegd dat de procedures van [naam 7] voor het bevolkingsregister en paspoort geregeld gaan worden. Uit de politiesystemen is gebleken dat het aan [naam 7] uitgegeven paspoort op 11 maart 2021 is opgegeven als zijnde gestolen van/verloren door de houder.
Op 8 september 2022 stuurde [naam 4] naar telefoonnummer [telefoonnummer 2] een afbeelding van een weg/parkeerplaats met de tekst dat hij voor de deur staat. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] antwoordde met "1 minuut". Door een verbalisant wordt de afbeelding herkend als zijnde genomen vanaf het balkon voor de woning waar [de verdachte] verbleef aan de [adres 2] in Rotterdam.
Op 11 september 2022 stuurde de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een afbeelding van een man in een badjas naar [naam 4] met het bericht dat hij onder de douche stond. [de verdachte] heeft erkend dat hij de persoon op de betreffende afbeelding is.
Op 13 september 2022 stuurde de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een afbeelding van twee mannen naar [naam 4] . Door een verbalisant worden de mannen herkend als [naam 4] en [de verdachte] . [naam 4] reageert vervolgens met de berichten "En mannnn" met drie hartjes emoij's.
De telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 4] staan in de telefoon van [de verdachte] echtgenote [naam 8] opgeslagen onder de naam " [Turkse uitdrukking] ". " [Turkse uitdrukking] " betekent vanuit het Turks vertaald "mijn liefste echtgenoot".
In een op 7 april 2023 onder medeverdachte [naam 4] in beslag genomen telefoon staat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] onder de naam “ [naam 5] ~” opgeslagen. Op 31 januari 2023 stuurt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] naar [naam 4] dat hij een kat heeft gehaald voor [naam 7] . Zoals hierboven aangegeven heeft [de verdachte] een zoon genaamd [naam 7] [de verdachte] .
De telefoon met nummer [telefoonnummer 3] straalt in de periode van 12 oktober 2022 tot en met 12 april 2023 het meest de zendmasten aan op de [straatnaam 1] in Rotterdam, die het gebied bestrijken waarin het verblijfadres van [de verdachte] zich bevindt ( [adres 2] te Rotterdam). Daarna straalt de telefoon het meest twee zendmasten aan op de [straatnaam 2] in Den Haag, waar de carwash van medeverdachten [naam 4] en Köse is gevestigd, op welke plek [de verdachte] naar eigen zeggen ook wel eens kwam.
In een onder [naam 9] in beslag genomen telefoon is een chatgesprek aangetroffen tussen [naam 9] en het iCloud account [accountnaam 2] , op naam van [naam 6]. Het iCloud account [accountnaam 2] is tevens gevonden in een bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] te Rotterdam aangetroffen telefoontoestel. Dit was zoals gezegd een van de verblijfsadressen van [de verdachte] .
De enkele blote ontkenning van [de verdachte] dat hij “ [naam 5] ” en de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 3] en het Threema account [telefoonnummer 4] is geweest en slechts sporadisch het toestel met telefoonnummer [telefoonnummer 2] van een (niet door hem genoemde) vriend heeft gebruikt om zijn echtgenote te bellen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Nog daargelaten dat deze verklaring niet onderbouwd is met objectieve informatie en dus niet verifieerbaar is, is deze verklaring gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen aantoonbaar onjuist. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat [de verdachte] met voornoemde telefoonnummers contact heeft gehad met zijn echtgenote en met medeverdachten [naam 4] en [naam 4] . Met het Threema account heeft [de verdachte] aantoonbaar contact gehad met medeverdachte [naam 4] .
Chatgesprekken over vuurwapens
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [de verdachte] met telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] en met Threema-account [telefoonnummer 4] in de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 gesprekken heeft gevoerd over de aan- en verkoop van wapens en hierover heeft onderhandeld.
[de verdachte] heeft met medeverdachte [naam 4] onder meer gesproken over welke wapens hij heeft verkocht en voor welke prijs, over de vraagprijs van anderen voor te koop aangeboden wapens en over de levering van wapens. Ook worden in de chatgesprekken over en weer foto’s en video’s van wapens verstuurd, al dan niet vergezeld van teksten in voormelde trant van aan- en verkoop.
De verklaring van de medeverdachte [naam 4] – enkel in zijn eigen zaak afgelegd – dat sprake zou zijn van oplichting heeft de rechtbank bij vonnis van heden ongeloofwaardig geacht.
Gaat het om echte vuurwapens?
De vraag of het in de chatgesprekken ging om echte vuurwapens beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe als volgt. Uit de aard en inhoud van de chatgesprekken kan worden afgeleid dat het om echte wapens gaat. In de chatgesprekken wordt immers gesproken over specifieke merk/typen wapens, zoals “glocks”, “BLOW” en een “originele AK”. Daarnaast dragen ook de door de verbalisanten beschreven foto’s en video’s uit de chatgesprekken bij aan de overtuiging dat het om echte wapens gaat. Op de foto’s en video’s zijn vuurwapens – waaronder een Kalasjnikov –, geluidsdempers, patroonhouders en raketwerpers te zien. Op een video die [de verdachte] van [naam 4] toegestuurd krijgt is te zien hoe een persoon een volle patroonhouder in een vuurwapen plaatst, het vuurwapen laadt, richt en de trekker overhaalt, waarbij een knal te horen is. Te zien is het mondingsvuur en het naar buiten schieten van een patroon. Ook stuurt [naam 4] een video naar [de verdachte] van een persoon met gele handschoenen aan die diverse op vuurwapen gelijkende voorwerpen toont. Niet valt in te zien waarom wapens met handschoenen worden vastgehouden indien het om imitatiewapens zou gaan. De rechtbank overweegt tot slot dat de in de chatgesprekken genoemde prijzen, gelet op de hoogte daarvan, niet passen bij imitatie- of nepvuurwapens. Dit alles acht de rechtbank redengevend voor het oordeel dat sprake is van echte vuurwapens.
Is sprake van ‘bedrijfsmatig verhandelen’ als bedoeld in artikel 9 Wet wapens en munitie (WWM)?
De rechtbank moet ook de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verhandelen van vuurwapens, zoals bedoeld in artikel 9 WWM.
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de verdachte] wapens heeft ingekocht en verkocht en actief kopers en verkopers van wapens heeft samengebracht. Tevens blijkt dat [de verdachte] op de hoogte wordt gehouden van prijzen van wapens en van in- en verkoop van wapens door anderen. Zo wordt [de verdachte] in een chatgesprek op 28 augustus 2022 tussen hem en [naam 4] ervan op de hoogte gebracht dat [naam 4] laatst een Glock heeft gekocht en laat [de verdachte] in een chatgesprek op 1 september 2022 op verzoek aan [naam 4] weten dat ‘hij’ (de rechtbank begrijpt: een onbekende derde persoon) er 500 per stuk voor vraagt. In een ander chatgesprek van 11 september 2022 tussen hem en [naam 4] biedt [naam 4] een originele AK te koop aan [de verdachte] aan, waarop [de verdachte] antwoordt dat ze duur zijn geworden en dat ze ze kochten voor tienduizend euro. Op 20 augustus 2022 stuurt [naam 4] naar [de verdachte] een foto waarop meerdere vuurwapens, patroonhouders, geluidsdempers en raketwerpers te zien zijn. [naam 4] laat [de verdachte] weten dat hij een raket gaat kopen. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] zelfstandig in wapens heeft gehandeld – als wapenhandelaar. Daarnaast heeft [de verdachte] als tussenpersoon gesprekken over wapenverkoop gevoerd en daarmee gehandeld als wapenmakelaar. [de verdachte] heeft geen erkenning voor dergelijke activiteiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1693) blijkt dat ook natuurlijke personen van wie de activiteiten (mede) bestaan uit professionele en/of commerciële wapenhandel, binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 9, eerste lid, WWM vallen. De rechtbank overweegt verder dat het voor wapenmakelaardij van ondergeschikt belang is of tussen kopers en verkopers daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of de wapens uiteindelijk van eigenaar zijn gewisseld. Immers, ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat [de verdachte] de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd en in die zin dus als wapenmakelaar heeft opgetreden en aldus bedrijfsmatig heeft verhandeld in de zin van artikel 9, eerste lid, van de WWM.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] gedurende de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 in strijd met artikel 9, eerste lid, van de WWM als wapenhandelaar en als wapenmakelaar bedrijfsmatig vuurwapens heeft verhandeld, zoals ten laste gelegd onder feit 3.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast komt te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat [de verdachte] veelvuldig contact heeft gehad met anderen, waaronder [naam 4] , en dat concreet werd gesproken over het kopen, verkopen en vervoeren van vuurwapens. Zo wordt door [naam 4] aan [de verdachte] gevraagd of hij een vuurwapen kan vervoeren en houden [de verdachte] en [naam 4] elkaar op de hoogte van de wapens die zij willen kopen of verkopen en van de prijzen van wapens.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en [naam 4] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de handel in vuurwapens. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Beroep of gewoonte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of [de verdachte] van het verhandelen van wapens een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het onderdeel beroep en/of gewoonte vereist is dat [de verdachte] zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn levensonderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. Criteria om ‘beroep of gewoonte’ aan te nemen zijn onder meer de hoeveelheid aangetroffen wapens, lijsten van wapens, prijzen van wapens of afbeeldingen van wapens of dat [de verdachte] volgens getuigen een vaste wapenleverancier was. Hoewel er, gelet op de inhoud van de chatberichten, aanwijzingen zijn dat sprake is van de wil om eenzelfde feit stelselmatig uit winstbejag of om in het onderhoud te voorzien, te begaan, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om dat ten aanzien van [de verdachte] daadwerkelijk vast te kunnen stellen. De omstandigheid dat [de verdachte] gedurende een periode van ongeveer drie maanden in wapens heeft gehandeld, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van het stelselmatig en uit winstoogmerk handelen in vuurwapens. Dit brengt met zich dat [de verdachte] wordt vrijgesproken van het strafverzwarende onderdeel beroep of gewoonte.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat [de verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het verhandelen van vuurwapens en aan het optreden als tussenpersoon (makelaar) bij de handel in vuurwapens, en spreekt [de verdachte] vrij van het strafverzwarende onderdeel een beroep of gewoonte maken van wapenhandel/wapenmakelaardij.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van [de verdachte] bewezen dat:
3.
hij in de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 te ’s-Gravenhage, in ieder geval Nederland, tezamen en in vereniging met
eenander, althans alleen, (telkens) zonder erkenning, wapens van categorie II en III (waaronder automatische vuurwapens en pistolen) en hulpstukken voor deze wapens heeft verhandeld en heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop en/of levering van vuurwapens.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en tot een geldboete van € 3.500,-.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van wapenhandel. De verdachte heeft zelf wapens ingekocht en verkocht en opgetreden als wapenmakelaar. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het veelvuldig en ongecontroleerd verspreiden van diverse vuurwapens binnen het criminele circuit. Het ongecontroleerde bezit van wapens in zijn algemeenheid brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De illegale handel in vuurwapens dient dan ook streng te worden bestraft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 augustus 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten in Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, slechts worden volstaan met een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de bewezen verklaarde omvang en duur van de wapenhandel door [de verdachte] en de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles afwegende en mede gelet op het feit dat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen en het voorhanden hebben van twee vuurwapens, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie is geëist.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die [de verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om, naast de op te leggen gevangenisstraf, een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

Bij beslissing van 3 oktober 2023 is de voorlopige hechtenis van [de verdachte] geschorst tot aan de einduitspraak van de rechtbank, dat wil zeggen tot vandaag. Dit betekent dat de schorsing vandaag van rechtswege eindigt. De rechtbank ziet geen reden om de voorlopige hechtenis ambtshalve opnieuw te schorsen. Gelet op de aan [de verdachte] opgelegde straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, is de rechtbank van oordeel dat het belang dat de maatschappij in het algemeen heeft bij de verdere tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis op dit moment prevaleert boven de persoonlijke belangen die [de verdachte] heeft bij voortzetting van de schorsing.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot onttrekking aan het verkeer van de revolver en het horloge, tot verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 15.500,- en tot teruggave aan [de verdachte] van de administratie.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ondanks dat [de verdachte] wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van vuurwapens, zal de rechtbank de inbeslaggenomen revolver (genoemd onder 10 op de beslaglijst) onttrekken aan het verkeer op grond van artikel 36b, eerste lid onder 3, van het Wetboek van Strafrecht. Het betreft immers een voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal ten aanzien van de administratie (genoemd onder 8 en 9 op de beslaglijst) en het geldbedrag ter hoogte van € 15.500,- (op de beslaglijst onder 4 genoemd) de teruggave gelasten, omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
De rechtbank zal de teruggave aan [de verdachte] gelasten van het in beslag genomen Maurice Lacroix-horloge. [de verdachte] kan als rechthebbende worden aangemerkt. Er is voorts geen verband met het bewezen verklaarde strafbare feit en, ondanks dat het Maurice Lacroix-horloge een replica is, is het bezit hiervan in het onderhavige geval niet verboden. Er is dus geen grond voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen horloge.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 9 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en/of categorie III, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van rechtswege eindigt en dat de voorlopige hechtenis herleeft;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 10 genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Revolver (Omschrijving: Magnum);
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 4, 8 en 9 genoemde voorwerpen, te weten:
4. 15500 EUR IBN: 12-04-2023 (Omschrijving: PL1500 DHRAA22082_768079);
8. 1 STK Administratie (Omschrijving: DHRAA22082_768207);
9. 2 STK Administratie (Omschrijving: DHRAA22082_768194);
en van het horloge Maurice Lacroix AX85682 J. 01.01.005.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2024.