3.5.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Vanaf september 2022 ontving een onderzoeksteam van de politie processen-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI). Daarin werd onder meer vermeld dat er in de Schilderswijk op grote schaal vuurwapens te koop werden aangeboden en dat “Baran” heel veel wapens vanuit Turkije naar Nederland had gehaald. Ook werden in de TCI-meldingen de namen ‘Muhammed Yilmaz’, ‘ [naam 6] ’, ‘Musab’ en ‘Köse’ in verband gebracht met wapenhandel.
Naar aanleiding van de TCI-informatie is op 16 september 2022 onderzoek Leng22 gestart, waarbij [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [de verdachte] als verdachten van overtreding van de WWM zijn aangemerkt. Tijdens het politieonderzoek zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet, waaronder observaties en het afluisteren van telefoongesprekken. Ook zijn, na de aanhouding van de vijf voornoemde verdachten, telefoons in beslag genomen en uitgelezen door de politie. Een en ander heeft geresulteerd in een proces-verbaal inhoudende bevindingen ten aanzien van onder meer chat- en tapgesprekken en observaties.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich in de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wapenverkoop en/of wapenmakelaardij. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Rechtmatige verkrijging en gebruik van de chatberichten?
De raadsman heeft vraagtekens gezet bij de rechtmatigheid van de verkrijging van, het onderzoek aan en het gebruik van gegevens uit de onder de medeverdachten [naam 1] en [naam 4] in beslag genomen telefoons, onder andere door te verwijzen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 4 oktober 2024 in de zaak C-548/21 (Landeck).
De raadsman heeft daarbij enkele algemene vragen opgeworpen zonder concreet aan te geven welke strafvorderlijk voorschriften of rechtsbeginselen zouden zijn geschonden of wat het belang is dat deze voorschriften dienen, noch is betoogd wat de ernst is van het verzuim of welk nadeel daardoor is veroorzaakt. Van de verdediging, die een beroep doet op schending van een vormvoorschrift als bedoeld in artikel 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren uit het tweede lid van die bepaling wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Nu het verweer niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld, zal de rechtbank daar reeds om die reden aan voorbijgegaan.
Was [de verdachte] de (enige) gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] en het Threema account [telefoonnummer 4] ?
De raadsman heeft aangevoerd dat [de verdachte] niet de gebruiker is geweest van telefoonnummer [telefoonnummer 5] en dat hij niet “ [naam 5] ” is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [de verdachte] de gebruiker is geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] en dat hij degene is die als “ [naam 5] ” staat opgeslagen in de telefoon van medeverdachte [naam 4] . De rechtbank baseert deze conclusie op de volgende, in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden.
In een onder [naam 4] in beslag genomen telefoon staan onder de naam “ [naam 5] ” het Threema account [telefoonnummer 4] en de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] opgeslagen. Er vinden chatgesprekken plaats tussen [naam 4] en de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] en het Threema account [telefoonnummer 4] .
In een op 21 oktober 2022 onder medeverdachte [naam 4] in beslag genomen telefoon staat onder de naam “ [naam 6] ” het telefoonnummer [telefoonnummer 3] opgeslagen. [naam 6] betreft de voornaam van [de verdachte] en “[uitdrukking]” betekent vriend in het Turks. Voorts stond in de telefoon van [naam 4] het contact “ [naam 6] ” met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . " [turkse uitdrukking] " betekent uit het Turks vertaald "Nieuw".
Op 22 augustus 2022 stuurde de gebruiker van het Threema account [telefoonnummer 4] naar [naam 4] het bericht dat hij naar de gemeente is geweest om de inschrijvingsprocedure van [naam 7] te regelen. [de verdachte] heeft een zoon genaamd [naam 7] .
Op 31 augustus 2022 stuurt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] naar [naam 4] dat zijn vrouw met zijn moeder naar Moldavië gaat. [de verdachte] heeft een vrouw genaamd [naam 8] met de Moldavische nationaliteit. Tevens wordt gezegd dat de procedures van [naam 7] voor het bevolkingsregister en paspoort geregeld gaan worden. Uit de politiesystemen is gebleken dat het aan [naam 7] uitgegeven paspoort op 11 maart 2021 is opgegeven als zijnde gestolen van/verloren door de houder.
Op 8 september 2022 stuurde [naam 4] naar telefoonnummer [telefoonnummer 2] een afbeelding van een weg/parkeerplaats met de tekst dat hij voor de deur staat. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] antwoordde met "1 minuut". Door een verbalisant wordt de afbeelding herkend als zijnde genomen vanaf het balkon voor de woning waar [de verdachte] verbleef aan de [adres 2] in Rotterdam.
Op 11 september 2022 stuurde de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een afbeelding van een man in een badjas naar [naam 4] met het bericht dat hij onder de douche stond. [de verdachte] heeft erkend dat hij de persoon op de betreffende afbeelding is.
Op 13 september 2022 stuurde de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een afbeelding van twee mannen naar [naam 4] . Door een verbalisant worden de mannen herkend als [naam 4] en [de verdachte] . [naam 4] reageert vervolgens met de berichten "En mannnn" met drie hartjes emoij's.
De telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 4] staan in de telefoon van [de verdachte] echtgenote [naam 8] opgeslagen onder de naam " [Turkse uitdrukking] ". " [Turkse uitdrukking] " betekent vanuit het Turks vertaald "mijn liefste echtgenoot".
In een op 7 april 2023 onder medeverdachte [naam 4] in beslag genomen telefoon staat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] onder de naam “ [naam 5] ~” opgeslagen. Op 31 januari 2023 stuurt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] naar [naam 4] dat hij een kat heeft gehaald voor [naam 7] . Zoals hierboven aangegeven heeft [de verdachte] een zoon genaamd [naam 7] [de verdachte] .
De telefoon met nummer [telefoonnummer 3] straalt in de periode van 12 oktober 2022 tot en met 12 april 2023 het meest de zendmasten aan op de [straatnaam 1] in Rotterdam, die het gebied bestrijken waarin het verblijfadres van [de verdachte] zich bevindt ( [adres 2] te Rotterdam). Daarna straalt de telefoon het meest twee zendmasten aan op de [straatnaam 2] in Den Haag, waar de carwash van medeverdachten [naam 4] en Köse is gevestigd, op welke plek [de verdachte] naar eigen zeggen ook wel eens kwam.
In een onder [naam 9] in beslag genomen telefoon is een chatgesprek aangetroffen tussen [naam 9] en het iCloud account [accountnaam 2] , op naam van [naam 6]. Het iCloud account [accountnaam 2] is tevens gevonden in een bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] te Rotterdam aangetroffen telefoontoestel. Dit was zoals gezegd een van de verblijfsadressen van [de verdachte] .
De enkele blote ontkenning van [de verdachte] dat hij “ [naam 5] ” en de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 3] en het Threema account [telefoonnummer 4] is geweest en slechts sporadisch het toestel met telefoonnummer [telefoonnummer 2] van een (niet door hem genoemde) vriend heeft gebruikt om zijn echtgenote te bellen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Nog daargelaten dat deze verklaring niet onderbouwd is met objectieve informatie en dus niet verifieerbaar is, is deze verklaring gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen aantoonbaar onjuist. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat [de verdachte] met voornoemde telefoonnummers contact heeft gehad met zijn echtgenote en met medeverdachten [naam 4] en [naam 4] . Met het Threema account heeft [de verdachte] aantoonbaar contact gehad met medeverdachte [naam 4] .
Chatgesprekken over vuurwapens
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [de verdachte] met telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] en met Threema-account [telefoonnummer 4] in de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 gesprekken heeft gevoerd over de aan- en verkoop van wapens en hierover heeft onderhandeld.
[de verdachte] heeft met medeverdachte [naam 4] onder meer gesproken over welke wapens hij heeft verkocht en voor welke prijs, over de vraagprijs van anderen voor te koop aangeboden wapens en over de levering van wapens. Ook worden in de chatgesprekken over en weer foto’s en video’s van wapens verstuurd, al dan niet vergezeld van teksten in voormelde trant van aan- en verkoop.
De verklaring van de medeverdachte [naam 4] – enkel in zijn eigen zaak afgelegd – dat sprake zou zijn van oplichting heeft de rechtbank bij vonnis van heden ongeloofwaardig geacht.
Gaat het om echte vuurwapens?
De vraag of het in de chatgesprekken ging om echte vuurwapens beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe als volgt. Uit de aard en inhoud van de chatgesprekken kan worden afgeleid dat het om echte wapens gaat. In de chatgesprekken wordt immers gesproken over specifieke merk/typen wapens, zoals “glocks”, “BLOW” en een “originele AK”. Daarnaast dragen ook de door de verbalisanten beschreven foto’s en video’s uit de chatgesprekken bij aan de overtuiging dat het om echte wapens gaat. Op de foto’s en video’s zijn vuurwapens – waaronder een Kalasjnikov –, geluidsdempers, patroonhouders en raketwerpers te zien. Op een video die [de verdachte] van [naam 4] toegestuurd krijgt is te zien hoe een persoon een volle patroonhouder in een vuurwapen plaatst, het vuurwapen laadt, richt en de trekker overhaalt, waarbij een knal te horen is. Te zien is het mondingsvuur en het naar buiten schieten van een patroon. Ook stuurt [naam 4] een video naar [de verdachte] van een persoon met gele handschoenen aan die diverse op vuurwapen gelijkende voorwerpen toont. Niet valt in te zien waarom wapens met handschoenen worden vastgehouden indien het om imitatiewapens zou gaan. De rechtbank overweegt tot slot dat de in de chatgesprekken genoemde prijzen, gelet op de hoogte daarvan, niet passen bij imitatie- of nepvuurwapens. Dit alles acht de rechtbank redengevend voor het oordeel dat sprake is van echte vuurwapens.
Is sprake van ‘bedrijfsmatig verhandelen’ als bedoeld in artikel 9 Wet wapens en munitie (WWM)?
De rechtbank moet ook de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verhandelen van vuurwapens, zoals bedoeld in artikel 9 WWM.
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [de verdachte] wapens heeft ingekocht en verkocht en actief kopers en verkopers van wapens heeft samengebracht. Tevens blijkt dat [de verdachte] op de hoogte wordt gehouden van prijzen van wapens en van in- en verkoop van wapens door anderen. Zo wordt [de verdachte] in een chatgesprek op 28 augustus 2022 tussen hem en [naam 4] ervan op de hoogte gebracht dat [naam 4] laatst een Glock heeft gekocht en laat [de verdachte] in een chatgesprek op 1 september 2022 op verzoek aan [naam 4] weten dat ‘hij’ (de rechtbank begrijpt: een onbekende derde persoon) er 500 per stuk voor vraagt. In een ander chatgesprek van 11 september 2022 tussen hem en [naam 4] biedt [naam 4] een originele AK te koop aan [de verdachte] aan, waarop [de verdachte] antwoordt dat ze duur zijn geworden en dat ze ze kochten voor tienduizend euro. Op 20 augustus 2022 stuurt [naam 4] naar [de verdachte] een foto waarop meerdere vuurwapens, patroonhouders, geluidsdempers en raketwerpers te zien zijn. [naam 4] laat [de verdachte] weten dat hij een raket gaat kopen. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] zelfstandig in wapens heeft gehandeld – als wapenhandelaar. Daarnaast heeft [de verdachte] als tussenpersoon gesprekken over wapenverkoop gevoerd en daarmee gehandeld als wapenmakelaar. [de verdachte] heeft geen erkenning voor dergelijke activiteiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1693) blijkt dat ook natuurlijke personen van wie de activiteiten (mede) bestaan uit professionele en/of commerciële wapenhandel, binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 9, eerste lid, WWM vallen. De rechtbank overweegt verder dat het voor wapenmakelaardij van ondergeschikt belang is of tussen kopers en verkopers daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of de wapens uiteindelijk van eigenaar zijn gewisseld. Immers, ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat [de verdachte] de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd en in die zin dus als wapenmakelaar heeft opgetreden en aldus bedrijfsmatig heeft verhandeld in de zin van artikel 9, eerste lid, van de WWM. Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] gedurende de periode van 24 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 in strijd met artikel 9, eerste lid, van de WWM als wapenhandelaar en als wapenmakelaar bedrijfsmatig vuurwapens heeft verhandeld, zoals ten laste gelegd onder feit 3.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast komt te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat [de verdachte] veelvuldig contact heeft gehad met anderen, waaronder [naam 4] , en dat concreet werd gesproken over het kopen, verkopen en vervoeren van vuurwapens. Zo wordt door [naam 4] aan [de verdachte] gevraagd of hij een vuurwapen kan vervoeren en houden [de verdachte] en [naam 4] elkaar op de hoogte van de wapens die zij willen kopen of verkopen en van de prijzen van wapens.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en [naam 4] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de handel in vuurwapens. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Beroep of gewoonte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of [de verdachte] van het verhandelen van wapens een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het onderdeel beroep en/of gewoonte vereist is dat [de verdachte] zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn levensonderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. Criteria om ‘beroep of gewoonte’ aan te nemen zijn onder meer de hoeveelheid aangetroffen wapens, lijsten van wapens, prijzen van wapens of afbeeldingen van wapens of dat [de verdachte] volgens getuigen een vaste wapenleverancier was. Hoewel er, gelet op de inhoud van de chatberichten, aanwijzingen zijn dat sprake is van de wil om eenzelfde feit stelselmatig uit winstbejag of om in het onderhoud te voorzien, te begaan, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om dat ten aanzien van [de verdachte] daadwerkelijk vast te kunnen stellen. De omstandigheid dat [de verdachte] gedurende een periode van ongeveer drie maanden in wapens heeft gehandeld, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van het stelselmatig en uit winstoogmerk handelen in vuurwapens. Dit brengt met zich dat [de verdachte] wordt vrijgesproken van het strafverzwarende onderdeel beroep of gewoonte.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat [de verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het verhandelen van vuurwapens en aan het optreden als tussenpersoon (makelaar) bij de handel in vuurwapens, en spreekt [de verdachte] vrij van het strafverzwarende onderdeel een beroep of gewoonte maken van wapenhandel/wapenmakelaardij.