3.4.2.Inleidende bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
De voornaamste bewijsmiddelen in deze zaak ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 betreffen chatgesprekken die zijn aangetroffen in een iPhone 13 pro. De rechtbank zal daarom ten eerste de vraag beantwoorden of [de verdachte] de (enige) gebruiker was van de iPhone 13 pro.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [de verdachte] de gebruiker is geweest van de iPhone 13 pro. De iPhone 13 pro is op 21 oktober 2022 tijdens de aanhouding van [de verdachte] onder hem in beslag genomen. [de verdachte] heeft daarna de juiste inlogcode van de telefoon gegeven aan de politie. Uit onderzoek aan de telefoon is vervolgens gebleken dat de gebruikersnamen “ [gebruikersnaam 1] ” en “ [gebruikersnaam 2] ” werden gebruikt in de Facebookapplicatie. Ook zijn in de telefoon afbeeldingen aangetroffen van een persoon die de politie herkent als [de verdachte] . Ter terechtzitting heeft [de verdachte] tijdens het voorhouden van gesprekken verklaard dat hij zich van de meeste gesprekken nog wel kan herinneren dat hij deze heeft gevoerd.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat een ander dan [de verdachte] in de onderzochte periode gebruik heeft gemaakt van de iPhone 13 pro. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat [de verdachte] de enige gebruiker is geweest van de iPhone 13 pro en stelt in het verlengde hiervan vast dat [de verdachte] de chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon en die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen, heeft gevoerd.
3.4.2.1 Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (wapenhandel/wapenmakelaardij)
Chatgesprekken over vuurwapens
Uit de vele chatgesprekken die zich in het dossier bevinden blijkt dat [de verdachte] in de periode van 21 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 met de iPhone 13 pro veelvuldig chatgesprekken heeft gevoerd over – kortgezegd – de handel in vuurwapens. [de verdachte] heeft een grote hoeveelheid foto’s en video’s van wapens gedeeld en ontvangen. Hij heeft met meerdere contactpersonen chatgesprekken gevoerd over verschillende soorten wapens, waaronder Kalasjnikovs, MG3, UZI, Thompson, AK en Glocks, en de prijzen daarvan. Ook wordt gesproken over geluidsdempers, kogels, patronen en patroonhouders, en handgranaten.
Gaat het om echte wapens?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de vuurwapens waarover in de chatgesprekken wordt gesproken, echte vuurwapens betreffen.
Uit de inhoud van de chatgesprekken blijkt ten eerste dat [de verdachte] en diens contactpersonen gedetailleerd spraken over specifieke typen vuurwapens. Daarbij werd ook gesproken over technische eigenschappen van wapens, zoals kalibers en gripzones en werden foto’s van magazijnen gestuurd, hetgeen kenmerkend is voor echte vuurwapens. Daarnaast heeft de politie foto’s en video’s beschreven die in de telefoon van [de verdachte] en in chatgesprekken zijn aangetroffen. Uit die beschrijvingen blijkt onder meer dat op een video van 16 september 2022 te zien is dat [de verdachte] een vuurwapen in zijn hand heeft en hiermee een aantal keer schiet. De verbalisant heeft omschreven dat hij knallen hoort en mondingsvuur ziet. Ook ziet de verbalisant dat op de grond een patroonhouder ligt. Uit verder onderzoek naar deze video is gebleken dat deze video in de [adres 1] te Enschede is opgenomen. Op een andere video die [de verdachte] op 16 september 2022 heeft verstuurd, is te zien hoe er met een vuurwapen geschoten wordt, waarna dit direct in storing schiet. [de verdachte] reageert hierop met: “abi geven deze vrienden bewust haperende wapens aan ons”. Ook deze video’s duiden erop dat [de verdachte] zich bezighield met echte vuurwapens. De rechtbank overweegt tot slot dat de in de chatgesprekken genoemde prijzen, gelet op de hoogte daarvan, niet passen bij imitatie- of nepvuurwapens.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de wapens op de foto’s en video’s en waarover werd gesproken en onderhandeld echte wapens betreffen, zoals ten laste is gelegd.
Bedrijfsmatig verhandelen zonder erkenning
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verhandelen van vuurwapens, zoals bedoeld in artikel 9 WWM. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat [de verdachte] nooit daadwerkelijk wapens heeft verhandeld, maar dat sprake was van oplichting. [de verdachte] voerde ‘nepgesprekken’ met zijn vrienden over wapens om deze gesprekken vervolgens aan zijn klanten te kunnen laten zien. Dit zodat zij zouden denken dat hij hen wapens zou kunnen leveren. In werkelijkheid zou [de verdachte] de klanten voor wapens hebben laten (aan)betalen, maar hen nooit wapens geleverd hebben.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. In de chatgesprekken wordt vaak gesproken over meerdere ‘stuks’ vuurwapens. Ook wordt [de verdachte] op de hoogte gehouden van prijzen van wapens, van de in- en verkoop van wapens door anderen, en over geïnteresseerde klanten. [de verdachte] heeft met meerdere contactpersonen veelvuldig gesproken over wapenhandel. Zo bespreken [de verdachte] en [naam 4] de prijs van vuurwapens, over hoeveel een klant van plan is te gaan afnemen, wanneer nieuw materiaal geleverd wordt en dat er geïnteresseerden zijn voor “9mm”. [de verdachte] laat aan ‘ [naam 7] ’ (de rechtbank stelt bij vonnis van heden vast dat dit medeverdachte [naam 6] is) weten dat hij een Glock heeft gekocht en stuurt vervolgens een foto van een vuurwapen met daarbij “deze is weg”. Ook vraagt [de verdachte] aan [naam 7] of zijn auto een wapen kan wegbrengen. In een later chatgesprek biedt [de verdachte] aan [naam 7] een “originele ak voor 37” aan. In een chatgesprek met ‘ [naam 8] ’ wordt [de verdachte] gevraagd om het te laten weten als hij een “[bijnaam]” tegenkomt. [de verdachte] laat hierop weten wat er op dit moment beschikbaar is en dat hij het aan het uitzoeken is. [naam 8] antwoordt hierop: “ik weet het ik zal deze onthouden als er iemand is die wilt dan zal ik die naar jou doorverwijzen”. In een later chatgesprek stuurt [de verdachte] foto’s van vuurwapens met daarbij: “wij nemen 7 duizend van deze ook, zal ik bestellen?” waarop [naam 8] antwoordt: “ik denk dat deze logisch zijn”. In de chatgesprekken die [de verdachte] met “ [gebruikersnaam 3] ” heeft gevoerd werd onder andere gevraagd naar vuurwapens, prijzen van vuurwapens, gripzones en dempers.
Bovengenoemde gesprekken zijn slechts een kleine greep uit de grote hoeveelheid chatgesprekken over wapenhandel die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Daaruit blijkt dat sprake was van langdurig en intensief berichtenverkeer tussen [de verdachte] en meerdere van zijn contactpersonen over de handel in wapens. Dit strookt niet met de verklaring van de verdachte dat hij contactpersonen oplichtte en na de ontvangst van het geld deze contactpersonen direct blokkeerde op zijn telefoon. Er wordt gedetailleerd gesproken over wapens en de prijzen, de eigenschappen en de levering daarvan. Bij deze gang van zaken is de enkele niet onderbouwde stelling van [de verdachte] dat het in zijn berichten “steeds moest lijken alsof het echt was” en er sprake zou zijn van oplichting niet geloofwaardig. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de chatgesprekken juist het beeld naar voren komt dat meerdere contactpersonen intensief met hem samenwerkten en bleven samenwerken.
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] zelfstandig wapens heeft ingekocht en verkocht als wapenhandelaar. Daarnaast heeft [de verdachte] als tussenpersoon gesprekken over wapenverkoop gevoerd en daarmee gehandeld als wapenmakelaar. [de verdachte] heeft geen erkenning voor dergelijke activiteiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1693) blijkt dat ook natuurlijke personen van wie de activiteiten (mede) bestaan uit professionele en/of commerciële wapenhandel, binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 9, eerste lid, WWM vallen. De rechtbank overweegt verder dat het voor wapenmakelaardij van ondergeschikt belang is of tussen kopers en verkopers daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of de wapens uiteindelijk van eigenaar zijn gewisseld. Immers, ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat [de verdachte] de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd en in die zin dus als wapenmakelaar heeft opgetreden en aldus bedrijfsmatig heeft verhandeld in de zin van artikel 9, eerste lid, van de WWM. Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] gedurende de periode van 21 juli 2022 tot en met 21 oktober 2022 in strijd met artikel 9, eerste lid, van de WWM als wapenhandelaar en als wapenmakelaar bedrijfsmatig vuurwapens heeft verhandeld, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Is er sprake van medeplegen?
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medeplegen en dat [de verdachte] hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien vast komt te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat [de verdachte] veelvuldig contact heeft gehad met verschillende contactpersonen over wapens en wapenhandel, en dat concreet werd gesproken over de in- en verkoop en het vervoer van wapens. [de verdachte] en zijn contactpersonen informeerden bij elkaar over de beschikbaarheid en prijzen van wapens, en verwezen geïnteresseerde klanten naar elkaar door. Ook werd besproken hoe en waar wapens konden worden geleverd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en zijn contactpersonen – waaronder ook [naam 4] en [naam 6] – die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Beroep of gewoonte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of [de verdachte] van het verhandelen van wapens een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het onderdeel beroep en/of gewoonte vereist is dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn levensonderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. Criteria om ‘beroep of gewoonte’ aan te nemen zijn onder meer de hoeveelheid aangetroffen wapens, lijsten van wapens, prijzen van wapens of afbeeldingen van wapens of dat de verdachte volgens getuigen een vaste wapenleverancier was.
De chatgesprekken van [de verdachte] met betrekking tot de verkoop en inkoop van en het onderhandelen over wapens wijzen erop dat hij het vaste voornemen had om illegaal wapens te verhandelen. [de verdachte] heeft gedurende een periode van ten minste drie maanden met een zekere regelmaat wapens gekocht en verkocht en geprobeerd om kopers en verkopers van verschillende wapens bij elkaar te brengen. Het dossier bevat zelfs meerdere aanwijzingen dat [de verdachte] zich gedurende een veel langere periode hiermee heeft beziggehouden. Geïnteresseerden wisten hem te vinden en andersom wist hij geïnteresseerden te vinden. Dit wijst op een zekere mate van expertise bij [de verdachte] , mede gelet op het aantal verschillende merken en typen wapens waar hij in handelde. Ook acht de rechtbank redengevend dat [de verdachte] in de gesprekken sprak over het bestellen van wapens en over 20, 100 en zelfs 7000 “stuks” als het om wapens ging, waaruit blijkt dat hij op zeer grote schaal handelde in vuurwapens.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [de verdachte] zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft beziggehouden met wapenhandel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [de verdachte] van het handelen in vuurwapens een gewoonte heeft gemaakt.
3.4.2.2. Eindconclusie ten aanzien van feit 1
Gelet op al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [de verdachte] het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en dat hij daar een gewoonte van heeft gemaakt.
3.4.3.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 (handel in harddrugs)
Onder feit 2 wordt [de verdachte] – kortgezegd – verweten dat hij in de periode van 12 tot en met 26 augustus 2022 opzettelijk amfetamine en/of cocaïne aanwezig heeft gehad en/of verkocht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [de verdachte] op 19 augustus 2022 van ‘ [naam 7] ’ een foto heeft ontvangen van een wit blok met rechthoekige vorm met de stempel met de tekst “Prada” erop gedrukt. [de verdachte] reageert hierop dat hij het nu verkoopt voor 23 en het heeft gekocht voor 22. Ook laat [de verdachte] aan [naam 7] weten dat hij het zo meteen gaat afgooien. De uiterlijke kenmerken van het blok op de foto – de kleur, opdruk en vorm – komen overeen met een geperst blok cocaïne. Korte tijd later stuurt [de verdachte] een afbeelding naar contactpersoon ‘Latino’ waarop een wit blok met een figuur in de vorm van een vogel gedrukt te zien is. [de verdachte] stuurt daarbij: “s ochtends om 07:30 uur zal ik het leveren” en “Ik zei stuur mij een token”, waarop [de verdachte] een foto van een half geldbiljet naar Latino stuurt. Op 20 augustus 2022 stuurt [de verdachte] vervolgens een andere foto waarop een half geldbiljet te zien is met daarbij “we hebben het afgeleverd”.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze chatberichten blijkt dat [de verdachte] in de periode van 19 tot en met 20 augustus 2022 een hoeveelheid cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank stelt op basis van de beschrijving van de foto’s van de blokken – witte rechthoekige blokken met verschillende opdrukken – en de inhoud van hiervoor genoemde chatgesprekken – in het bijzonder de prijzen die worden genoemd die passen bij een gangbare kiloprijs van € 22.000 of € 23.000 voor cocaïne – vast dat het gaat om cocaïne. Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de cocaïne niet fysiek gevonden is. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat [de verdachte] nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt voor de verkoop en aflevering van de cocaïne, zodat sprake is van medeplegen. De verklaring van [de verdachte] dat ook hier sprake was van oplichting en dat hij geen drugs heeft verkocht vindt geen steun in het dossier en schuift de rechtbank gelet op de inhoud van voornoemde berichten als ongeloofwaardig terzijde.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het aanwezig hebben en verkopen van ongeveer 50 kilogram cocaïne en/of amfetamine – zoals ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje van feit 2 – van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het dossier bevat een chatgesprek tussen telefoonnummers die worden toegeschreven aan [de verdachte] en [naam 5] . Hierin wordt over “het werk van 50 kilo” gesproken en worden foto’s gestuurd waarop wit poeder te zien is. De rechtbank kan op grond van dit chatgesprek niet vaststellen om wat voor substantie het gaat. Verder bevat het dossier geen bewijs waaruit blijkt dat [de verdachte] zich ten aanzien van deze “50 kilo” schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne of amfetamine, dan wel dat hij die harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank spreekt [de verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] in de periode van 19 tot en met 20 augustus 2022 samen met een ander een hoeveelheid cocaïne opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd.
3.4.4.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 (voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet)
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] in de periode van 24 juli 2022 tot en met 26 september 2022 concrete gesprekken heeft gevoerd met verschillende contactpersonen waarbij hij informatie heeft uitgewisseld over de prijzen, afname en levering van onder andere “steen” en “col(l)o”. Ook wordt gesproken over de aankoop en levering van precursoren voor het vervaardigen van MDMA en amfetamine zoals PMK, MDP2P en apaan. De rechtbank verwijst daarbij naar de chatberichten tussen [de verdachte] en “ [gebruikersnaam 4] ” van 24 juli 2022 en 31 juli 2022, waarin onder andere wordt gesproken over PMK, het oplossen van zout en het scheiden van olie van puur PMK. Op 24 juli 2022 stuurt [de verdachte] aan “ [gebruikersnaam 4] ” dat hij 1 kilo gaat sturen, waarna hij een paar dagen later vraagt of “ [gebruikersnaam 4] ” de PMK heeft ontvangen en wat het resultaat is. Uit deze chatberichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de verdachte] grondstoffen heeft gestuurd met het oog op de productie van MDMA en/of amfetamine.
De rechtbank leidt verder uit de chatberichten van [de verdachte] af dat hij fungeerde als kopende en verkopende partij en dat hij middelen en inlichtingen heeft verschaft en voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren voor het verhandelen van verdovende middelen. Hoewel in de chatberichten gebruikt wordt gemaakt van (enigszins) versluierd taalgebruik, is het voor de rechtbank, gelet op de onderlinge samenhang, de context van de chatgesprekken, de genoemde prijzen die passen bij een gangbare kiloprijs voor cocaïne en de foto’s van (witte) blokken (met logo) die over en weer worden verstuurd, duidelijk dat het hier gaat om de handel in cocaïne. [de verdachte] en zijn contactpersonen maken gebruik van in het criminele circuit bekende en gangbare benamingen voor cocaïne. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met “collo” en “colo” (Colombiaans) en “steen” cocaïne bedoeld wordt.
De verklaring van [de verdachte] dat hij zich niet heeft beziggehouden met voorbereidingshandelingen voor de verkoop en het produceren van harddrugs en dat deze gesprekken slechts zijn gevoerd om potentiële klanten op te lichten, schuift de rechtbank evenzeer als ongeloofwaardig terzijde nu het dossier daarvoor geen enkele steun biedt.
Conclusie
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en bovengenoemde overwegingen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in en de productie van de verdovende middelen, zoals ten laste is gelegd onder de verschillende gedachtestreepjes in feit 3.
3.4.5.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4 (witwassen)
De rechtbank moet tevens de vraag beantwoorden of [de verdachte] zich op 12 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan witwassen in vereniging van geldbedragen en twee horloges.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [de verdachte] moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen. Het bedrag dat is gevonden in de woning in Den Haag behoort toe aan de bewoner [naam 9] . Van het in de woning aangetroffen horloge, een Audemars Piguet, blijkt niet dat [de verdachte] daar bewustzijn en beschikkingsmacht over heeft gehad. Wat betreft het bedrag dat is gevonden in de hotelkamer, was [de verdachte] niet de enige die daar verbleef. Over dat geldbedrag is ook verklaard dat dit legaal zou zijn. Dan is de politie aan zet om daar nader onderzoek naar te doen. Het Patek Philippe horloge dat in de hotelkamer is gevonden is volgens [de verdachte] nep. De verdediging heeft niet gezien dat daar onderzoek naar is gedaan.
Witwassen geldbedrag en horloge aangetroffen in woning [adres 2] Den Haag
De rechtbank spreekt [de verdachte] vrij van het witwassen van het ten laste gelegde Audemars Piguet horloge en het geldbedrag van € 13.450,- die zijn aangetroffen in de woning aan het [adres 2] te Den Haag. Daartoe overweegt zij dat de bewoner van die woning, [naam 9] , tijdens de doorzoeking op 12 april 2023 verklaarde dat het geld in de woning van hem is. Uit de observaties is gebleken dat [de verdachte] weleens verbleef in de woning aan het [adres 2] in Den Haag. Dit enkele feit is echter onvoldoende voor de vaststelling dat ook [de verdachte] het geldbedrag dat in de woning is aangetroffen voorhanden heeft gehad. Verder bevat het dossier geen aanknopingspunten op grond waarvan dit geldbedrag aan [de verdachte] kan worden gelinkt. Datzelfde geldt voor het in de woning aangetroffen horloge. Uit niets blijkt dat [de verdachte] dat horloge voorhanden heeft gehad.
Witwassen horloge aangetroffen in hotelkamer
De rechtbank spreekt [de verdachte] ook vrij van het ten laste gelegde witwassen van een Patek Philippe horloge. Dit horloge betreft volgens het Openbaar Ministerie een merkvervalsing. Het gaat dus niet om een horloge van aanzienlijke waarde die een authentieke Patek Philippe wel zou vertegenwoordigen.
Witwassen geldbedrag aangetroffen in de hotelkamer
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 april 2023 vond een doorzoeking plaats in een hotelkamer van het Van der Valk hotel in Enschede, alwaar [de verdachte] en medeverdachte [naam 1] verbleven. Daar werd een Gucci-tas aangetroffen met daarin een bedrag van € 13.000,-. [naam 1] heeft bij de politie verklaard geen idee te hebben van wie het geld is en het geld niet te hebben gezien. Ter terechtzitting heeft [de verdachte] verklaard dat de betreffende Gucci-tas aan hem toebehoort.
Verklaring verdachte
[de verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard: “over dat geld, we werken allemaal”. Ter terechtzitting heeft [de verdachte] verklaard dat het geldbedrag aan [naam 1] toebehoort. [de verdachte] had zijn Gucci-tas aan [naam 1] uitgeleend zodat hij het geld daarin kon doen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat [de verdachte] wetenschap van en beschikkingsmacht over de Gucci-tas met daarin het contante geld heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Gucci-tas waarin het geldbedrag van € 13.000,- is aangetroffen aan [de verdachte] toebehoort. [de verdachte] heeft voor het eerst ter terechtzitting verklaard dat hij zijn Gucci-tas aan [naam 1] heeft uitgeleend, zodat [naam 1] daar geld in kon doen. Gelet op het feit dat de Gucci-tas aan [de verdachte] toebehoort, het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor het oordeel dat de € 13.000,- in die tas aan [naam 1] toebehoort en [de verdachte] eerst ter terechtzitting deze verklaring voor de aanwezigheid van het geld in zijn Gucci-tas geeft, hecht de rechtbank geen waarde aan die verklaring en schuift die als ongeloofwaardig terzijde.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat vast komt te staan dat het in de Gucci-tas aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Niet vereist is dat dit een nauwkeurig aangeduid misdrijf betreft. Bewezen kan worden verklaard dat een geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, zonder dat hier een rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen het geldbedrag en een delict. Vastgesteld moet worden of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. De verklaring van de verdachte dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Als de verdachte een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek moet blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Hoewel het dossier ademt dat er een link bestaat met wapen- en/of drugshandel, is er geen direct specifiek gronddelict als herkomst voor het in de Gucci-tas aangetroffen contante geldbedrag van € 13.000,- vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat een dermate groot contant geldbedrag in een schoudertas zit, zonder meer een vermoeden van witwassen oplevert ten aanzien van genoemd geldbedrag. Het is zeer ongebruikelijk een dergelijk grote hoeveelheid contant geld in een tas te hebben in een hotelkamer. Niet in de laatste plaats omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld grote risico’s met zich brengt.
Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou moeten volgen dat voornoemd geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. [de verdachte] heeft over het geld verklaard: “we werken allemaal”. De rechtbank is van oordeel dat met deze verklaring geen sprake is van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zoals die volgens vaste rechtspraak van de verdachte mag worden verlangd. [de verdachte] heeft het vermoeden van witwassen van het in de hotelkamer in de Gucci-tas aangetroffen geld dus niet weerlegd. De door [de verdachte] afgelegde verklaring geeft dan ook geen aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van € 13.000,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat [de verdachte] onder deze omstandigheden wist, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat het in zijn Gucci-tas aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Aldus is sprake geweest van opzetwitwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 13.000,-.
De rechtbank zal [de verdachte] partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen.