ECLI:NL:RBDHA:2024:22080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.45626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 18 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank onderzoekt of de minister de aanvraag niet in behandeling had mogen nemen, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. De rechtbank onderzoekt ook of eiser nog procesbelang heeft, ondanks dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat er nog contact is, wat de rechtbank voldoende acht om procesbelang aan te nemen.

Eiser betoogt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van dit beginsel, en dat eiser niet heeft aangetoond dat dit in zijn geval niet geldt. Eiser heeft geen bewijs geleverd van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eiser aan Duitsland mag worden overgedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Toetsingskader
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft eiser nog procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep?
5. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het beroep van eiser ontvankelijk is. De minister heeft op 18 december 2024 namelijk laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Volgens recente jurisprudentie [3] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bestaat in beginsel wel procesbelang wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, maar hij desondanks contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Dit is alleen anders als er voldoende aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. De gemachtigde van eiser heeft per bericht van 18 december 2024 aangegeven dat hij nog contact heeft met eiser. Gelet hierop ziet de rechtbank in de MOB-melding geen aanleiding voor het oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Ook zijn er geen andere concrete aanknopingspunten waaruit kan volgen dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat eiser procesbelang heeft bij de beroepsprocedure. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen

Standaard voornemen6.Eiser voert allereerst aan dat sprake is van een standaard voornemen dat niet ingaat op zijn persoonlijke feiten en omstandigheden. Dat de minister stelt dat eiser ervan uit mag gaan dat zijn belangen worden behartigd en vervolgens de persoonlijke situatie van eiser niet betrekt in het voornemen is een kromme redenering. Deze redenering kan volgens eiser niet in stand blijven en is in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

6.1.
De rechtbank overweegt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser over zijn persoonlijke feiten en omstandigheden niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft hij door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister heeft vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze beoordeeld in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank is deze handelwijze niet onzorgvuldig. [4] De rechtbank betrekt daarbij dat de minister in het voornemen van eiser voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en ook dat hij geen reden ziet om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt vervolgens dat de minister voor Duitsland niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is volgens eiser aannemelijk is dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser is Duitsland namelijk net zo gevaarlijk als Azerbeidzjan. Eiser verbleef in een Duitse opvang op een kamer met veel landgenoten en er was veel geweld, waardoor hij zich onveilig voelde en voor zijn leven vreesde gelet op zijn seksuele geaardheid. Eiser heeft dit bij de beveiliging gemeld, maar zij konden niks voor hem betekenen. Eiser heeft alles gedaan om zichzelf in veiligheid te brengen. Om die reden kan de tegenwerping in deze concrete situatie, dat hij zich bij de hogere autoriteiten diende te melden, niet in stand blijven.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister mag voor Duitsland in het algemeen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Duitsland garandeert bovendien met het claimakkoord dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Niet is gebleken dat de opvangsituatie voor eiser na overdracht in strijd zou zijn met de richtlijnen. Daarbij komt dat als eiser meent dat Duitsland in strijd handelt met Europese richtlijnen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Dat eisers melding bij de beveiliging van de opvang verder tot niets heeft geleid, wil niet zeggen dat de hogere autoriteiten hem niet willen helpen. Eiser had zich bijvoorbeeld ook tot de politie of andere hulporganisaties in Duitsland kunnen wenden als hij meent dat hij onvoldoende bescherming krijgt. Het is niet gebleken dat eiser deze opties heeft uitgeput.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eiser betoogt dat de minister de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser verwijst in dit verband naar de argumenten zoals weergegeven onder 6.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij niet gehouden is de asielaanvraag van eiser niet onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De door eiser aangevoerde omstandigheden in Duitsland hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en de rechtbank heeft hiervoor onder 6.1 overwogen dat hier geen concrete aanwijzingen voor zijn. De minister heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege een onevenredige hardheid voor eiser.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Duitsland mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
4.ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.