In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 18 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank onderzoekt of de minister de aanvraag niet in behandeling had mogen nemen, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. De rechtbank onderzoekt ook of eiser nog procesbelang heeft, ondanks dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat er nog contact is, wat de rechtbank voldoende acht om procesbelang aan te nemen.
Eiser betoogt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van dit beginsel, en dat eiser niet heeft aangetoond dat dit in zijn geval niet geldt. Eiser heeft geen bewijs geleverd van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eiser aan Duitsland mag worden overgedragen.