ECLI:NL:RBDHA:2024:2208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
NL23.22980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens ongeloofwaardige vrees voor vervolging binnen juju-gemeenschap

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1993, heeft op 11 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 september 2022 als ongegrond is afgewezen. Deze afwijzing werd later door de rechtbank vernietigd, maar de staatssecretaris heeft de aanvraag opnieuw afgewezen op 13 juli 2023. De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft een traditioneel inwijdingsritueel ondergaan, maar weigerde de bijbehorende taken uit te voeren vanwege zijn christelijke overtuiging. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt, aangezien hij nooit direct is bedreigd en zijn vrees voornamelijk speculatief is. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende concrete informatie heeft gegeven over de tradities en gebruiken van zijn gemeenschap, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnt.

Daarnaast heeft eiser een onvertaalde verklaring van een Chief Priest ingebracht, waarin zijn vader met de dood wordt bedreigd. De rechtbank twijfelt aan de echtheid van deze verklaring, vooral omdat deze pas kort voor de zitting is overgelegd en niet persoonlijk aan eiser is gericht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet hoefde te twijfelen aan zijn afwijzing van de asielaanvraag en dat er geen gronden zijn voor een geslaagd beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22980
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.N. Ali),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 11 maart 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft bij besluit van 30 september 2022 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 6 juni 2023i is dit besluit vernietigd. De staatssecretaris heeft daarna met het bestreden besluit van 13 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure opnieuw afgewezen als ongegrond.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen als ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Binnen zijn gemeenschap heeft eiser een traditioneel inwijdingsritueel naar volwassenheid ondergaan. Het is gebruikelijk dat hij nadien allerlei taken moest uitvoeren, om zo te groeien in zijn positie binnen de gemeenschap. Vanwege zijn christelijke overtuiging heeft eiser echter geweigerd om deze taken uit te voeren. Binnen de gemeenschap werd dit niet geaccepteerd. De situatie bracht ook zijn vader, die lid was van de raad van dorpsoudsten van de gemeenschap, in een lastig parket. Van eiser werd als
oudste zoon namelijk verwacht dat hij zijn vader zou opvolgen. Om de eer van zijn vader te bewaren, heeft eiser in september/oktober 2015 zijn gemeenschap verlaten. In 2016 heeft hij Nigeria verlaten. In die periode heeft de oudstenraad een vloek over de vader van eiser uitgesproken. Op die manier probeerde de oudstenraad te bewerkstelligen dat eiser zich gedwongen zou voelen om terug te keren naar de gemeenschap. Eiser heeft vernomen dat zijn vader een verkeersongeluk heeft gehad. Eiser onderkende hierin de werking van de vloek. Hij vreesde dat mensen binnen de gemeenschap hem op grond van de vloek wilden doden, in verband met zijn weigering om de rituele taken uit te voeren. In 2020 is de vader van eiser overleden. Eiser ziet hierin een verband met de ongeluksvloek die is uitgesproken.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen die relateren aan het niet aansluiten bij een traditionele groepering. De staatssecretaris acht het eerste element geloofwaardig en het tweede element ongeloofwaardig.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser zijn vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe heeft de staatssecretaris mogen aanvoeren dat eiser nooit direct is bedreigd en dat eiser ook nooit heeft vernomen dat er van een concrete dreiging sprake is. Eiser vermoedt slechts dat mensen binnen zijn gemeenschap de vloek zullen gebruiken om zich vijandig jegens hem op te stellen. Dat het verkeersongeluk van zijn vader en diens dood in 2020 verband houden met een vloek, is speculatief. De staatssecretaris heeft daarbij niet ten onrechte aangevoerd dat eiser weinig concreets heeft weten te verklaren over de tradities, de gebruiken en de spirituele praktijken van zijn gemeenschap. Dit is opmerkelijk, omdat eiser tot zijn 23e levensjaar in Nigeria heeft gewoond, hij een inwijdingsritueel heeft doorgemaakt en geacht werd om de positie van zijn vader binnen die gemeenschap over te nemen. Anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak van 24 juni 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 aan de orde was, is er geen sprake van een geloofwaardig asielrelaas en van concrete verklaringen over relevante elementen. Om die reden heeft de staatssecretaris aan eiser niet het voordeel van de twijfel hoeven geven. Verder heeft de staatsecretaris eiser ruimte gegeven om zijn verhaal te doen en heeft de staatsecretaris op relevante onderdelen voldoende doorgevraagd. De staatsecretaris is op één en ander inzichtelijk ingegaan in het voornemen en heeft eiser de gelegenheid gegeven om op dat voornemen een zienswijze uit te brengen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris geen of onvoldoende invulling aan de zogenoemde samenwerkingsplicht heeft gegeven. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat de staatssecretaris geen bronnen zou hebben geraadpleegd ter onderbouwing van de gestelde vrees van eiser, maakt dit oordeel niet anders. Overigens heeft de staatsecretaris zijn standpunt wel degelijk mede gebaseerd op een bron, te weten het algemene ambtsbericht Nigeria van juni 2023. Op basis hiervan heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat er bij eiser geen sprake is van een uittreden uit de gemeenschap, maar van een niet-toetreden. De in dit verband relevante passages in het ambtsbericht zijn daardoor niet op eiser van toepassing.
6. Op 12 januari 2024 heeft eiser een onvertaalde Engelstalige verklaring van 3 januari 2016 van de Chief Priest van de Ekpen/Ohiabhie Juju shrine /deity ofAbia-
Iruekpen ingebracht. De verklaring is gericht aan de vader van eiser. In de verklaring, zo begrijpt de rechtbank, wordt de vader van eiser met de dood bedreigd, als hij niet met zijn oudste zoon verschijnt voor een initiatie. De staatssecretaris heeft ter zitting afdoende kunnen reageren op de inhoud van deze brief. De rechtbank neemt deze brief dan ook mee in de beoordeling. De rechtbank kan de staatssecretaris volgen in het standpunt dat aan de echtheid van deze brief dient te worden getwijfeld. Zo is de brief inmiddels zeven jaar oud en is onduidelijk waarom eiser dit stuk pas drie dagen vóór de zitting heeft overgelegd. Daar wordt bij betrokken dat eiser niet eerder in de procedure heeft verklaard dat hij bezig was met het verkrijgen van documenten, terwijl hij nu aangeeft dat hij al twee of drie jaar geleden om heeft gevraagd om documenten. Verder heeft eiser niet eenduidig verklaard of hij wist van het bestaan van deze specifieke brief. Eiser heeft ook niet inzichtelijk kunnen maken waar deze brief zich bevond en hoe zijn familieleden deze brief in hun bezit hebben gekregen. Dit is vooral onduidelijk, omdat eiser zelf heeft verklaard dat hij de enige is die toegang heeft tot de brief. Voorts betreft de brief een niet op echtheid te controleren kopie en is de inhoud daarvan niet gericht aan eiser persoonlijk. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris deze brief niet hoefde aan te merken als een concrete onderbouwing van de door eiser gestelde bedreigingen.
7. Voor zover eiser stelt dat hij door zijn enkele aanwezigheid in Nigeria risico loopt op ernstige schade, is de rechtbank van oordeel dat in beroep geen gronden zijn gericht tegen het feit dat de staatssecretaris in (delen van) Nigeria geen zogenoemd 15c-beleid voert. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat eiser in heel Nigeria door zijn enkele aanwezigheid al het risico loopt op ernstige schade. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser heeft geen gronden gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, zodat de rechtbank dit onderdeel van het besluit verder onbesproken laat.
9. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgronden geen doel treffen. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i NL22.21850 (niet gepubliceerd).