ECLI:NL:RBDHA:2024:22062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
NL24.49440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000, beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel en de rol van de advocaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die afkomstig is uit Gambia. De maatregel is opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 23 december 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. V.M. Oliana, aanwezig waren via een Teams-verbinding. De minister werd vertegenwoordigd door mr. H.R. Nobel.

De rechtbank heeft beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd. De minister had de maatregel gebaseerd op de a-grond en b-grond van artikel 59b, waarbij werd gesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende zeker waren en dat er risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser voerde aan dat de vreemdelingenpolitie ten onrechte niet heeft gewacht op de komst van zijn advocaat, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie zich leende voor het starten van het gehoor zonder de advocaat, aangezien deze had aangegeven niet op tijd aanwezig te kunnen zijn.

De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de minister terecht geen lichter middel had opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49440

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

Bij besluit van 10 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep daarom op 23 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is ter zitting verschenen. Daar is eveneens een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is middels een Teams-verbinding verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De minister heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond) van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) alsmede op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser voert aan dat is nagelaten om op gebruikelijke wijze de wachttijd van twee uur af te wachten alvorens te beginnen met het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Dit in tegenstelling met wat wordt vermeld in het proces-verbaal van 10 december 2024. De piketmelding dateert immers van 10 december 2024, 09:37 uur en het gehoor is om 11:12 uur aangevangen. Ter zitting is door de gemachtigde nader toegelicht dat zij de piketmelding om 10:30 uur heeft gezien en geaccepteerd. Het was voor haar echter niet mogelijk om vervolgens binnen twee uur na de piketmelding het politiebureau waar eiser werd opgehouden, te bereiken. Zij heeft contact opgenomen met de vreemdelingenpolitie en aangegeven dat zij niet op tijd zou kunnen komen, met het verzoek op haar wachten voordat met het gehoor zou worden begonnen. Dit werd geweigerd, waarop de gemachtigde heeft aangegeven eiser in dat geval op een later tijdstip te bezoeken.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) (Vc) volgt dat met het gehoor mag worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat onder andere indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn, of indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de eerste situatie zich hier voorgedaan. Gemachtigde heeft kenbaar gemaakt niet binnen de gestelde tijd aanwezig te kunnen zijn en haar verzoek om met het gehoor te wachten werd geweigerd. En hoewel een andere beslissing op dat verzoek voorstelbaar was geweest, mocht de vreemdelingenpolitie vervolgens het gehoor met eiser aanvangen zonder aanwezigheid van de gemachtigde. Daarbij is van belang dat gemachtigde heeft aangegeven eiser in dat geval op een later moment te zullen bezoeken. Nu duidelijk was dat gemachtigde niet binnen twee uur aanwezig zou kunnen zijn, was de vreemdelingenpolitie naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden tot twee uur na de piketmelding te wachten. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt dat in de maatregel ten onrechte wordt gesuggereerd dat hij met opzet vals geld heeft uitgegeven en hij daarvoor is gestraft. Deze zaak is namelijk met een sepot afgehandeld en kan dus niet aan de maatregel bewaring ten grondslag worden gelegd.
5.1.
De rechtbank constateert dat bovengenoemde zaak inderdaad met een sepot is afgehandeld en dat van afstraffen dus geen sprake is. Dit maakt echter niet dat sprake is van een gebrek dat leidt tot een onrechtmatige bewaring. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat in de maatregel slechts wordt geschetst dat eiser door de strafrechtelijke aanhouding in de macht van de Nederlandse autoriteiten is gekomen, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in onderhavige bewaring.
6. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw (a-grond) is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De minister stelt in de maatregel van bewaring dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser omdat hij geen enkel geldig document ter staving van die identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. De rechtbank overweegt verder dat alle in de maatregel genoemde zware en lichte gronden in samenhang gezien en met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden zijn feitelijk juist en niet betwist.
6.1.
Daarnaast heeft de minister de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Uit de voorgaande overweging volgt dat de gronden de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. Door de minister is daarbij aangegeven dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid in het kader van de asielaanvraag
8. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de asielaanvraag van eiser door op 16 december 2024 een vertrekgesprek met eiser te voeren en op 17 december 2024 een voornemen met betrekking tot de asielaanvraag van eiser uit te brengen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.