ECLI:NL:RBDHA:2024:22055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
24/1224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van het AOW-pensioen van eiser, die langdurig in het buitenland heeft verbleven. Eiser, geboren in 1940, heeft in Iran en Indonesië gewerkt en heeft in 2005 een AOW-pensioen aangevraagd. In 2023 heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) het recht op AOW-pensioen van eiser herzien en vastgesteld op 88%, waarbij een korting van 12% werd toegepast vanwege niet-verzekerde jaren. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser in de periodes waarin hij in het buitenland verbleef, niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich had uitgeschreven bij de gemeente en dat zijn centrum van belangen niet in Nederland lag. Eiser heeft aangevoerd dat hij sociaal verbonden was met Nederland en dat zijn verblijf in het buitenland tijdelijk was, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Svb op goede gronden de korting op het AOW-pensioen heeft toegepast en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

gemachtigde: W. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op pensioen herzien en op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vastgesteld op 88%.
Bij besluit van 27 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1940, heeft gedurende een aantal perioden in het buitenland (Iran en Indonesië) gewerkt. Op 17 mei 2005 heeft hij een AOW-pensioen aangevraagd. Bij besluit van 14 oktober 2005 (het toekenningsbesluit) is hem een AOW-pensioen toegekend. In dat besluit staat het volgende:

De hoogte van uw AOW-pensioen is afhankelijk van het aantal jaren dat u niet verzekerd was voor de AOW tussen uw 15e en 65e verjaardag. Voor ieder niet verzekerd jaar trekken wij 2% van het volledige AOW-pensioen af. Omdat u 9 jaar niet verzekerd was, korten wij uw AOW-pensioen met 18%. U ontvangt daardoor 82% van het volledige AOW-pensioen.”
In de bijlage staat genoemd dat uit onderzoek is gebleken dat eiser over de volgende periode niet verzekerd was:
  • 10 december 1964 tot en met 17 december 1967;
  • 4 mei 1970 tot en met 1 juni 1974, en;
  • 1 januari 1979 tot en met 13 december 1980.
1.1
In oktober-november (ongedateerde brief) vraagt eiser een kopie van de AOW beschikking waaruit blijkt welke periodes hij volgens de Svb niet verzekerd is. Bij brief van 11 november 2022 heeft verweerder deze opgestuurd. Op 4 januari 2023 vraagt eiser om een herziening van het besluit van 14 oktober 2005 waarin het recht op AOW-pensioen is bepaald.
1.2
Verweerder heeft informatie opgevraagd bij de pensioenfondsen van de vroegere werkgevers van eiser ( [pensioenfondsen] ).
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers AOWherzien en bepaald dat de hoogte van het AOW-pensioen van eiser vanaf januari 2018 (met vijf jaar terugwerkende kracht) verandert. Volgens verweerder heeft eiser over de volgende periode geen AOW-pensioen opgebouwd:
  • 10 december 1964 tot en met 17 december 1967;
  • 4 mei 1970 tot en met 7 april 1972, en;
  • 1 oktober 2005 tot en met 8 oktober 2005.
Verweerder heeft het volgende aangegeven:
“totale periode niet opgebouwd: 4 jaar, 11 maand(en) en 20 dag(en). Afgerond naar beneden: 4 jaar. Daardoor krijgt u 4 jaar x 2% is 12% minder AOW.”
1.4
Eiser is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. Bij brief van 11 oktober 2023 heeft verweerder geschreven dat bij de vaststelling van de verzekeringsperiode voor de AOW een fout is gemaakt.
1.5
Bij brief van 11 oktober 2023 heeft verweerder het primaire besluit in zoverre gewijzigd dat eiser niet is verzekerd voor de volgende periodes:
  • 5 mei 1970 tot en met 14 juni 1974, en;
  • 1 januari 1979 tot en met 13 december 1980.
Dat is in totaal 6 jaar, waardoor een korting van 12% is toegepast. Naar aanleiding van deze brief heeft eiser zijn bezwaar aangevuld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onjuist is genomen. Hij voert aan dat hij de perioden wel degelijk sociaal verbonden was met Nederland en dat de relatie met Nederland duurzaam van aard was. Tijdens de verlofmaanden in de beide perioden, was eiser in Nederland en verbleef hij ook in huurwoningen. Uiteindelijk kocht hij in oktober 1974 een woning in Nederland. Voorts zijn eiser, vrouw en kinderen tijdens de Iraanse revolutie van 1979 geëvacueerd en gevlucht naar Nederland. Voor 1989 was het verder niet relevant of iemand wel of niet ingeschreven stond. Eiser voert aan dat verweerder dient te kijken naar de omstandigheden van het geval. Tot slot beroept eiser zich op het gelijkheidsbeginsel.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit juist is genomen.
Beoordeling door de rechtbank
5. Het verzoek van eiser is erop gericht dat verweerder terugkomt op het besluit van 14 oktober 2005 (het oorspronkelijke besluit). Dit besluit is in rechte vast komen te staan, omdat eiser destijds niet in bezwaar is gegaan. Naar aanleiding van het herzieningsverzoek, heeft verweerder informatie opgevraagd bij de pensioenfondsen van eisers oude werkgevers. Verweerder heeft ook gevraagd of eiser vragenlijsten kan invullen. Eiser heeft verder ook aangeleverd: oude paspoorten en koopakte met aannemingsovereenkomst van zijn woning d.d. oktober 1974.
5.1
Verweerder is in het primaire besluit is teruggekomen op het toekenningsbesluit. Bij de herziening is eiser namelijk voor de periode van 10 december 1964 tot en met 17 december 1967 alsnog voor de AOW verzekerd geacht.
Dat betekent dat tussen partijen alleen nog in geschil is of eiser voor de perioden (1) 5 mei 1970 tot en met 14 juni 1974 en (2) 1 januari 1979 tot en met 13 december 1980 verzekerd is geweest voor de AOW.
5.2
Volgens vaste rechtspraak komt het er bij de beoordeling van het ingezetenschap op aan of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. [1] Uit de beleidsregel SB1273 volgt dat bij de beoordeling van de band met Nederland de Svb bijvoorbeeld kijkt naar de volgende feiten en omstandigheden:
  • de plaats waar het gezinsleven van de betrokkene zich afspeelt;
  • het naar school gaan in Nederland door de kinderen;
  • het volgen van onderwijs gericht op integratie of participatie op de arbeidsmarkt;
  • politiek, culturele en/of andere activiteiten;
  • de aanwezigheid van een in Nederland wonend familielid dat reeds geruime tijd in Nederland woont en/of werkt;
  • aanwijzingen die erop duiden dat de betrokkene binnen afzienbare tijd of in de toekomst Nederland zal verlaten en zich elders zal vestigen.
5.3
De rechtbank zal aansluitend op de behandeling ter zitting hierna per periode het recht op AOW van eiser bespreken.
5 mei 1970 tot en met 14 juni 1974 (Iran)
6. Uit de gedingstukken komt naar voren dat eiser zich over deze periode had uitgeschreven bij de gemeente om in Iran te wonen en te werken. Tijdens deze periode is eiser met vrouw en kinderen verhuisd naar Iran. Eiser had nog geen eigen woning in Nederland. Eiser werkte gedurende een jaar en ging vervolgens met zijn gezin op vakantie naar Nederland. De rechtbank volgt verweerder in de motivering dat het voor eiser – voor de verhuizing – niet bekend was hoelang eiser zou verblijven in het buitenland en dat het enkele feit dat eiser de intentie had om sociaal verbonden te blijven met Nederland (en nog vrienden en familie had) niet betekent dat hij hier te lande ingezetene was. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat het centrum van eisers belangen in deze periode niet in Nederland lag. Het betoog slaagt niet.
1 januari 1979 tot en met 13 december 1979 (Iran) en 8 februari 1980 tot en met 13 december 1980 (Indonesië)
7.1
De rechtbank gaat – wat betreft de periode van 20 januari 1978 tot en met 13 december 1980 – uit van de volgende feiten. Eiser heeft zich voorafgaand aan zijn reis naar Iran op 20 januari 1978 vrijwillig doen verzekeren voor de AOW voor de duur van een jaar. Hij heeft zich toen ook uitgeschreven bij de gemeente. Eiser is samen met zijn vrouw en kinderen verhuisd naar Iran. De arbeidsomstandigheden waren zo geregeld dat eiser steeds een jaar zou werken en zes weken vakantie zou krijgen. Na de start van de Iraanse Revolutie (november 1978) zijn de vrouw en kinderen van eiser uit Iran geëvacueerd. Eiser is toen wel in Iran blijven werken op basis van twee maanden Iran en één maand Nederland. Op 13 december 1979 is een einde gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen eiser en [geboortedag] Airways Iran ( [geboortedag] ). Na anderhalve maand in Nederland te hebben verbleven, is eiser op 8 februari 1980 vertrokken naar Indonesië om te werken op basis van een contract voor één jaar en zes weken vakantie voor Indonesia Air Transport (IAT). Uit de gedingstukken komt naar voren dat twee maanden later eisers vrouw en kinderen ook zijn verhuisd naar Indonesië. Verder blijkt ook dat de kinderen van eiser naar een Nederlandse school in Jakarta gingen. Gedurende deze periode was eiser uitgeschreven bij de gemeente.
7.2
Verweerder stelt dat iemand alleen een vrijwillige verzekering voor de AOW sluit als onduidelijk is hoe lang die persoon naar het buitenland gaat en dat blijkens deze feiten en omstandigheden eiser de intentie had om langdurig in het buitenland te verblijven. Volgens verweerder had eiser de intentie om langdurig in het buitenland te verblijven, waardoor hij een vrijwillige verzekering heeft gesloten. Gelet op de feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld onder 7.1, volgt de rechtbank dit betoog van verweerder. Zo blijkt uit de door eiser ingevulde vragenlijst d.d. 19 februari 2023 dat het voor eiser onduidelijk was hoe lang hij in het buitenland zou verblijven. [geboortedag] bepaalde namelijk de duur van de opdracht in Iran. Hierbij komt nog dat eiser met vrouw en kinderen naar Iran is verhuisd. Dat zijn vrouw en kinderen na de start van de Iraanse Revolutie zijn geëvacueerd, maakt de intentie van eiser bij zijn vertrek uit Nederland niet anders.
Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij bij terugkomst in Nederland (op 13 december 1979) direct weer op zoek is gegaan naar werk in het buitenland. Zo is hij op 8 februari 1980 begonnen met werken bij IAT voor een opdracht van een jaar (en vervolgens zes weken vakantie). Ook toen zijn eisers vrouw en kinderen meegereisd naar Indonesië. Hoewel niet aaneengesloten, is eiser bijna drie jaar (2 jaar, 10 maanden en 23 dagen) uitgeschreven gebleven. Daarbij komt dat ook zijn vrouw en kinderen met eiser bijna twee jaar (niet aaneengesloten) in het buitenland hebben gewoond.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geoordeeld dat op basis van de feiten en omstandigheden wat betreft deze periode geen sprake is van een duurzame persoonlijke band met Nederland, nu het centrum van eisers belangen gedurende deze periode niet in Nederland lag.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden een korting van 12% toegepast op eiseres AOW-pensioen.
Gelijkheidsbeginsel
9. Eiser voert aan dat verweerder bij collega’s uit die tijd (de jaren zeventig), onder precies dezelfde omstandigheden, hun situatie wel heeft beoordeeld als een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland. De rechtbank begrijpt uit dit betoog dat eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt echter niet, omdat eiser dit niet met concrete gegevens heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
11. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding. Eiser krijgt ook niet het betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.