ECLI:NL:RBDHA:2024:22054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/20506, AWB 24/21301, AWB 24/21304, AWB 24/21305, AWB 24/21307, AWB 24/21308, AWB 24/21310, AWB 24/21314, AWB 24/21315 en AWB 24/21317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging opvang in de Landelijke Vreemdelingenvoorziening te Amsterdam

Op 24 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een voorlopige voorzieningenprocedure die gericht was tegen de beëindiging van de 24-uursopvang in de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) in Amsterdam. De verzoekers, bestaande uit tien vreemdelingen van verschillende nationaliteiten, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de LVV per 1 januari 2025 te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister de opvang moet voortzetten tot vier weken na de beslissing op bezwaar, waarbij in ieder geval moet worden voorzien in bed, bad en brood. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beëindiging van de LVV een feitelijke handeling is die gelijkgesteld kan worden met een beschikking waartegen bezwaar openstaat. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoekers zwaarder laten wegen dan die van de minister, vooral gezien de risico's van materiële deprivatie voor de verzoekers. De minister is opgedragen om de opvang in de huidige vorm voort te zetten, en de verzoekers hebben recht op een proceskostenvergoeding van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 24/20506, AWB 24/21301, AWB 24/21304, AWB 24/21305, AWB 24/21307, AWB 24/21308, AWB 24/21310, AWB 24/21314, AWB 24/21315 en AWB 24/21317

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2024 in de zaken tussen

[verzoeker 1] , geboren op [geboortedatum] 1975, van Iraakse nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 2] , geboren op [geboortedatum] 1962, van Marokkaanse nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 3] , geboren op [geboortedatum] 2000, van onbekende nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 4] , geboren op [geboortedatum] 1998, van onbekende nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 5] , geboren op [geboortedatum] 1974, van onbekende nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 6] , geboren op [geboortedatum] 1976, van Libische nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 7] , geboren op [geboortedatum] 2000, van onbekende nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 8] , geboren op [geboortedatum] 2004, van onbekende nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 9] , geboren op [geboortedatum] 1973, van onbekende nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,

[verzoeker 10] , geboren op [geboortedatum] 1973, van onbekende nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,
hierna gezamenlijk: verzoekers,
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer)
en
de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, de minister
(gemachtigde: mr. H. Kras).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers, gericht tegen de beëindiging van hun 24-uursopvang op grond van de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV) in de gemeente Amsterdam.
1.1.
De LVV is in 2019 opgezet en is beter bekend als de ‘bed-bad-brood-regeling’. De LVV is een samenwerkingsverband tussen de rijksoverheid en de gemeenten Amsterdam, Eindhoven, Groningen, Utrecht en Rotterdam. Op grond van dit samenwerkingsverband zorgen de deelnemende gemeenten voor onderdak, eten, de mogelijkheid zich te wassen en leefgeld voor vreemdelingen die zonder verblijfsrecht in Nederland verblijven. De LVV heeft verder tot doel de juridische mogelijkheden van vreemdelingen zonder verblijfsrecht in kaart te brengen: terugkeer naar het land van herkomst, doormigratie of – indien mogelijk – legalisering van hun verblijf.
1.2.
Het samenwerkingsverband is vastgelegd in de Samenwerkingsafspraken Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen. Het samenwerkingsverband is verder vastgelegd in samenwerkingsconvenanten met elk van de deelnemende gemeenten. Verder heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid – de rechtsvoorganger van de minister –
op 25 maart 2019 een besluit genomen tot verlening van mandaat en machtiging voor de LVV (het mandaatbesluit). Op grond van dit besluit zijn de gemeenten bevoegd om, kortgezegd, namens de staatssecretaris – inmiddels dus namens de minister – besluiten te nemen over de toegang tot, het verblijf in en de beëindiging van de LVV. Verder zijn de gemeenten op grond van het mandaatbesluit bevoegd om namens de minister in rechte op te treden.
1.3.
Tijdens een bestuurlijk overleg op 4 september 2024 heeft de minister aan de deelnemende gemeenten laten weten dat de financiële bijdrage van de rijksoverheid aan de LVV wordt beëindigd, dat de samenwerkingsconvenanten met de gemeenten worden opgezegd en dat het mandaatbesluit per 1 januari 2025 wordt ingetrokken. Bij besluit van
29 november 2024 [1] heeft de minister besloten dat het mandaatbesluit per
1 januari 2025 wordt ingetrokken. Bij individuele brieven van 9 december 2024 heeft de minister aan verzoekers te kennen gegeven dat hun deelname aan de LVV eindigt per
1 januari 2025. In een Kamerbrief van 18 december 2024 [2] heeft de minister zich in dit kader onder andere op het standpunt gesteld dat vreemdelingen die nu in de LVV verblijven in plaats daarvan in de Vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel kunnen verblijven.
1.4.
Verzoekers hebben bezwaar ingediend. Hangende deze bezwaren hebben verzoekers de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat de minister hen opvang blijft bieden tot vier weken nadat op hun bezwaar is beslist. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam, ’s-Hertogenbosch en Utrecht zijn ook verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend. De voorzieningenrechters in de zittingsplaatsen Rotterdam [3] en ’s-Hertogenbosch [4] hebben op
19 december 2024 beslist op de daar ingediende verzoeken, de voorzieningenrechter in de zittingsplaats Utrecht [5] heeft op 23 december 2024 beslist.
1.6.
Deze voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 24 december 2024 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers, bijgestaan door [naam 1] van Het Wereldhuis en dr. [naam 2] van de Radboud Universiteit, en de gemachtigde van de minister, bijgestaan door mw. [naam 3] , beleidsadviseur voor het Programma Ongedocumenteerden van de gemeente Amsterdam.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe, zodat verzoekers in deze zaken geen griffierecht hoeven te betalen.
3. De gemachtigde van verzoekers heeft in totaal tien verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. De gemachtigde van de minister heeft toegezegd dat de uitkomst in deze tien zaken ook gevolgd zal worden ten aanzien van andere deelnemers van de LVV in Amsterdam die een beëindigingsbrief hebben ontvangen.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt de verzoeken om een voorlopige voorziening aan de hand van de gronden van verzoekers. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de beëindiging van de LVV per
1 januari 2025, die schriftelijk kenbaar is gemaakt in de brieven van 9 december 2024, een feitelijke handeling is in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 [6] , en daarmee gelijkgesteld met een beschikking waartegen bezwaar openstaat. Als er eenmaal besloten is op de bezwaarschriften van verzoekers, zal tegen die beslissingen beroep ingesteld kunnen worden bij deze rechtbank. [7] Tijdens een bezwaarprocedure kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd zal worden in een eventuele beroepsprocedure op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen en zo nodig een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verzoeken moeten worden toegewezen. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Standpunt verzoekers
7. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij een spoedeisend belang hebben bij voortzetting van opvang. Hiertoe voeren zij aan dat door het wegvallen van de
24-uursopvang de ondergrens van artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het Handvest [9] niet meer wordt gehaald, zoals geformuleerd in het Changu-arrest van het Hof van Justitie [10] van 12 september 2024 [11] . Door het wegvallen van de 24-uursopvang zullen verzoekers namelijk buiten hun wil en persoonlijke keuzes om terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie waardoor zij niet langer kunnen voorzien in hun meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over een woonruimte. Zij verzoeken daarom om de beëindiging van de opvang te schorsen tot zes weken nadat er een beslissing is genomen op hun bezwaren.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de door hun gevraagde voorlopige voorziening. De opvang zal namelijk per
1 januari 2025 eindigen en de gemeente heeft geen toezegging gedaan dat verzoekers en andere deelnemers aan de LVV allemaal opnieuw opvang zullen krijgen waarbij in hun elementaire levensbehoeften wordt voorzien.
Juridisch kader
9. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht, dat de vraag of de minister, gelet op onder andere het Changu-arrest, in het algemeen gehouden is om naast opvang in de VBL ook opvang in de LVV of andersoortige opvang aan te bieden, te ver strekt voor beantwoording in het kader van de huidige spoedprocedure. De voorzieningenrechter beperkt zich daarom tot het beantwoorden van de vraag of bij afweging van de belangen van verzoekers en de minister een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
Belangenafweging
10. Bij de voor een voorlopige voorziening vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekers dat zij hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening en anderzijds het belang dat de minister heeft bij de onmiddellijke uitvoering van het stopzetten van de LVV.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de verzoekers. Zij sluit hierin aan bij het oordeel van de rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht. Ook voor de gemeente Amsterdam geldt dat er op dit moment te veel onduidelijk bestaat over de vraag of de minister met het wegvallen van de LVV vanaf 1 januari 2025 nog aan de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest kan voldoen. De minister voert aan dat zij ook na het beëindigen van de LVV deze ondergrens nog haalt, omdat de vreemdelingen in de VBL terecht kunnen. Op de zitting is namens de gemeente Amsterdam echter toegelicht dat de Dienst Terugkeer & Vertrek te kennen heeft gegeven dat er geen capaciteit is de VBL is om verzoekers en de andere deelnemers aan de LVV op te vangen. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting nog gesteld dat er extra bedden gecreëerd kunnen worden in de VBL, maar deze stelling is onvoldoende concreet en verder ook niet onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden om hoeveel bedden het gaat en op welke termijn dit mogelijk is. Bovendien is namens de gemeente Amsterdam toegelicht dat de groep die deelneemt aan de LVV niet allemaal voldoen aan de (strengere) toelatingsvereisten voor de VBL. Daarnaast kunnen andere vormen van opvang in de gemeente, zoals de winteropvang en de daklozenopvang, niet worden gegarandeerd omdat er ook bij deze vormen van opvang tekorten en wachtlijsten zijn.
12. De gemeente Amsterdam heeft nieuw beleid opgesteld waarin zij te kennen geven dat de gemeente ondanks de landelijke veranderingen haar verantwoordelijkheid blijft nemen om deze kwetsbare groep te blijven bedienen, met respect voor mensenrechten de menselijke waardigheid. In het door de gemeente overgelegde uitvoeringsplan is de ambitie opgenomen om 24-uursopvang met begeleiding te bieden en de daadwerkelijke uitvoering daarvan te continueren in 2025. De gemeente Amsterdam heeft op de zitting echter benadrukt dat zij geen toezegging kan doen dat verzoekers en andere deelnemers aan de LVV toegang zullen krijgen tot deze gemeentelijke 24-uursopvang. Vreemdelingen die toegang willen tot de nieuwe gemeentelijke 24-uursopvang zullen zich tussen 6 en 10 januari 2025 moeten melden, waarbij zal worden nagegaan of zij voldoen aan de toelatingscriteria. Het nieuwe beleid geeft op dit moment dus te weinig aanknopingspunten voor het oordeel dat de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest wordt behaald. De voorzieningenrechter betrekt hierbij ook dat de gemeente Amsterdam op de zitting naar voren heeft gebracht dat vreemdelingen worden uitgesloten van deelname aan de nieuwe gemeentelijk 24-uursopvang als ze de LVV-opvang waarin zij nu verblijven niet vóór 1 januari 2025 verlaten.
13. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de minister niet opwegen tegen de belangen van verzoekers. Met de voorzieningenrechter in rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht is de voorzieningenrechter van oordeel dat het financiële belang van de minister een dreigende inbreuk op artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest niet rechtvaardigen.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe. Dat betekent dat de minister de opvang voort moet zetten in de huidige vorm van 24-uursopvang in de Amsterdamse LVV, waarbij in ieder geval zal worden voorzien in de meest elementaire behoeften van verzoekers (bed, bad en brood) tot vier weken na bekendmaking van de beslissingen op de bezwaren van verzoekers.
15. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, krijgen verzoekers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De voorzieningenrechter stelt deze vergoeding vast aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van het Bpb krijgen gemachtigden per proceshandeling een vaste vergoeding. De gemachtigde van verzoekers heeft de verzoekschriften voor verzoekers ingediend en deelgenomen aan de zitting. Omdat de zaken alle dezelfde inhoud hebben en er in alle zaken ook identieke verzoekschriften zijn ingediend, is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bpb, worden de zaken daarom beschouwd als één zaak. De proceshandelingen die de gemachtigde van verzoekers heeft verricht worden dus ook één keer meegeteld. Het indienen van de verzoekschriften en het deelnemen aan de zitting leveren daarom twee proceshandelingen op. Per proceshandeling wordt een vergoeding van € 875,- toegekend. Omdat het gaat om meer dan vier zaken, wordt op grond van bijlage C2 bij het Bpb een wegingsfactor 1,5 toegepast. De totale vergoeding bedraagt daarom € 2.625,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter,
  • wijst de verzoeken in alle zaaknummers toe;
  • draagt de minister op om de opvang in de huidige vorm van 24-uursopvang in de Amsterdamse LVV voort te zetten, waarbij in ieder geval zal worden voorzien in de meest elementaire behoeften van verzoekers (bed, bad en brood) tot vier weken na bekendmaking van de beslissingen op de bezwaarschriften van verzoekers;
  • bepaalt dat de minister proceskosten van verzoekers moet vergoeden tot een bedrag van € 2.625,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Hollander, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 december 2024.
griffier
rechter

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in de Staatscourant 2024, 40224.
2.Referentienummer 6007461.
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Gelet op artikel 8:7, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is alleen de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van het desbetreffende beroep van de vreemdeling.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie.
11.ECLI:EU:C:2024:748.