Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2024 in de zaken tussen
[verzoeker 1] , geboren op [geboortedatum] 1975, van Iraakse nationaliteit,
[verzoeker 2] , geboren op [geboortedatum] 1962, van Marokkaanse nationaliteit,
[verzoeker 3] , geboren op [geboortedatum] 2000, van onbekende nationaliteit,
[verzoeker 4] , geboren op [geboortedatum] 1998, van onbekende nationaliteit,
[verzoeker 5] , geboren op [geboortedatum] 1974, van onbekende nationaliteit,
[verzoeker 6] , geboren op [geboortedatum] 1976, van Libische nationaliteit,
[verzoeker 7] , geboren op [geboortedatum] 2000, van onbekende nationaliteit,
[verzoeker 8] , geboren op [geboortedatum] 2004, van onbekende nationaliteit,
[verzoeker 9] , geboren op [geboortedatum] 1973, van onbekende nationaliteit,
[verzoeker 10] , geboren op [geboortedatum] 1973, van onbekende nationaliteit,
Inleiding
op 25 maart 2019 een besluit genomen tot verlening van mandaat en machtiging voor de LVV (het mandaatbesluit). Op grond van dit besluit zijn de gemeenten bevoegd om, kortgezegd, namens de staatssecretaris – inmiddels dus namens de minister – besluiten te nemen over de toegang tot, het verblijf in en de beëindiging van de LVV. Verder zijn de gemeenten op grond van het mandaatbesluit bevoegd om namens de minister in rechte op te treden.
29 november 2024 [1] heeft de minister besloten dat het mandaatbesluit per
1 januari 2025 wordt ingetrokken. Bij individuele brieven van 9 december 2024 heeft de minister aan verzoekers te kennen gegeven dat hun deelname aan de LVV eindigt per
1 januari 2025. In een Kamerbrief van 18 december 2024 [2] heeft de minister zich in dit kader onder andere op het standpunt gesteld dat vreemdelingen die nu in de LVV verblijven in plaats daarvan in de Vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel kunnen verblijven.
19 december 2024 beslist op de daar ingediende verzoeken, de voorzieningenrechter in de zittingsplaats Utrecht [5] heeft op 23 december 2024 beslist.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
1 januari 2025, die schriftelijk kenbaar is gemaakt in de brieven van 9 december 2024, een feitelijke handeling is in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 [6] , en daarmee gelijkgesteld met een beschikking waartegen bezwaar openstaat. Als er eenmaal besloten is op de bezwaarschriften van verzoekers, zal tegen die beslissingen beroep ingesteld kunnen worden bij deze rechtbank. [7] Tijdens een bezwaarprocedure kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd zal worden in een eventuele beroepsprocedure op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen en zo nodig een voorlopige voorziening te treffen.
24-uursopvang de ondergrens van artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het Handvest [9] niet meer wordt gehaald, zoals geformuleerd in het Changu-arrest van het Hof van Justitie [10] van 12 september 2024 [11] . Door het wegvallen van de 24-uursopvang zullen verzoekers namelijk buiten hun wil en persoonlijke keuzes om terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie waardoor zij niet langer kunnen voorzien in hun meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over een woonruimte. Zij verzoeken daarom om de beëindiging van de opvang te schorsen tot zes weken nadat er een beslissing is genomen op hun bezwaren.
1 januari 2025 eindigen en de gemeente heeft geen toezegging gedaan dat verzoekers en andere deelnemers aan de LVV allemaal opnieuw opvang zullen krijgen waarbij in hun elementaire levensbehoeften wordt voorzien.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- wijst de verzoeken in alle zaaknummers toe;
- draagt de minister op om de opvang in de huidige vorm van 24-uursopvang in de Amsterdamse LVV voort te zetten, waarbij in ieder geval zal worden voorzien in de meest elementaire behoeften van verzoekers (bed, bad en brood) tot vier weken na bekendmaking van de beslissingen op de bezwaarschriften van verzoekers;
- bepaalt dat de minister proceskosten van verzoekers moet vergoeden tot een bedrag van € 2.625,-
24 december 2024.