ECLI:NL:RBDHA:2024:220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Syrische nationaliteit claimt. De maatregel van bewaring was op 17 februari 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot 2 januari 2024, maar dat de behandeling van het beroep op 3 januari 2024 de wettelijke termijn overschreed. Dit leidde tot de conclusie dat het voortduren van de maatregel met ingang van 2 januari 2024 onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en eiser een schadevergoeding van € 100,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 875,-, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 op zitting behandeld. Eisers gemachtigde is, zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum 1] 1999.
1.1
Van eiser zijn de volgende aliassen bekend: [naam 1] , geboren op [datum 2] 2002; [naam 1] , geboren te Laaraich op [datum 1] 1999, van Marokkaanse nationaliteit en [naam 2] geboren op [datum 1] 1999. Daarnaast heeft eiser bij zijn asielaanvraag in Nederland van 15 augustus 2020 opgegeven [naam 1] te zijn, geboren op [datum 1] 1999 te Tanger, Marokko, en van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 november 2023 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 23 november 2023.
4. De rechtbank oordeelt ambtshalve als volgt. Eiser heeft op 12 december 2023 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Het vooronderzoek is op 19 december 2023 gesloten. Indien de rechtbank besluit een vervolgberoep ter zitting te behandelen, moet zij het beroep in beginsel binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst van het beroepschrift ter zitting behandelen [2] . Dit betekent dat de rechtbank het beroep in beginsel uiterlijk op 26 december 2023 op zitting had moeten behandelen. Omdat dit een algemeen erkende feestdag is als bedoeld in de Algemene Termijnenwet, is dit niet mogelijk gebleken. In artikel 4, aanhef en onder c, van de Algemene Termijnenwet is bepaald dat deze wet niet geldt voor termijnen van vrijheidsbeneming. De rechtbank had het beroep daarom op een eerder moment moeten behandelen. Het beroep is echter op 3 januari 2024 op zitting behandeld. Hiermee heeft de rechtbank de termijn overschreden.
4.1.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de reden voor de overschrijding geen verband houdt met de aard of complexiteit van de zaak of andere bijzondere omstandigheden. De overschrijding van de termijn is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Deze overschrijding zou kunnen worden gepasseerd, indien sprake zou zijn van een spoedige beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de uitspraak op het vervolgberoep wordt gedaan binnen éénentwintig dagen na het instellen van het beroep. Ook daarvan is in dit geval geen sprake, nu die termijn afliep op 2 januari 2024. Gelet daarop acht de rechtbank het voortduren van de maatregel met ingang van 2 januari 2024 onrechtmatig.
5. De rechtbank ziet aanleiding om te beoordelen of, gelet op wat eiser heeft aangevoerd en op wat uit het dossier blijkt, de maatregel met ingang van een eerdere datum onrechtmatig heeft voortgeduurd.
5.1
Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Eiser verblijft al tien maanden in bewaring. Tot op heden is er geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten gekomen. Nergens blijkt dan ook uit dat op korte termijn een laissez-passer zal worden afgegeven. Dit zal ook niet mogelijk zijn, omdat eiser de Syrische nationaliteit heeft. Desondanks blijft verweerder enkel een laissez-passer aanvragen bij de Marokkaanse autoriteiten.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten op 20 november 2023 nieuwe vingerafdrukken van eiser hebben opgevraagd om onderzoek te kunnen doen in Rabat, blijkt dat het onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit nog gaande is. Verweerder rappelleert regelmatig, en op zaaksniveau, hetgeen ook niet in geschil is. Evenmin is in geschil dat op eiser een vertrekplicht rust en eiser geen enkele inspanning heeft verricht om hieraan te voldoen. Verweerder is daarom voor het vertrek van eiser afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten. Ondanks de inmiddels langere duur van de bewaring, mocht verweerder dit afwachten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
5.3
Ten aanzien van eisers stelling dat uitzetting naar Marokko in zijn geval niet mogelijk is, omdat hij de Syrische nationaliteit heeft, wijst de rechtbank erop dat zij deze stelling al heeft beoordeeld in haar uitspraak van 30 november 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dat oordeel terug te komen.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat in het beroep met kenmerk NL23.36171 (dat heeft geleid tot de uitspraak van 30 november 2023) al was aangegeven dat eiser voor de derde keer was gevraagd om vingerafdrukken af te geven. Uit de stukken in dit beroep blijkt dat eiser gelijk had en dat er inderdaad wederom vingerafdrukken zijn afgenomen. Dit is onzorgvuldig handelen van verweerder. Het is dan ook logisch dat er op deze manier ook geen laissez-passer kan worden afgegeven. Het is aan verweerder om zorgvuldig om te gaan met de ontvangen gegevens en vingerafdrukken.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten op 20 november 2023 aan verweerder hebben verzocht nieuwe vingerafdrukken van eiser aan te leveren voor het onderzoek in Rabat. Om deze reden zijn voor de derde maal vingerafdrukken afgenomen bij eiser. Daarmee is geen sprake van onzorgvuldig handelen van verweerder.
7. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot 2 januari 2024 onrechtmatig heeft voortgeduurd.
8. Gelet op wat onder rechtsoverweging 4 en 4.1 is geoordeeld, is het beroep gegrond. De maatregel van bewaring is met ingang van 2 januari 2024 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
1. x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In zaaknummer NL23.36171
2.zie de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats, van 23 augustus 2001, ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5012 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2083