ECLI:NL:RBDHA:2024:21961
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Syrische nationaliteit claimt, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld, maar de rechtbank heeft besloten dat het beroep kennelijk ongegrond is.
Eiser stelt dat hij in Kroatië niet menswaardig behandeld is en dat hij onder erbarmelijke omstandigheden is opgesloten. Hij betoogt dat de Kroatische autoriteiten hem niet hebben geïnformeerd over de mogelijkheid om asiel aan te vragen en dat hij gedwongen is om zijn vingerafdrukken af te geven. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank bevestigt dat verweerder op goede gronden het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hanteren ten aanzien van Kroatië, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie uitzonderlijk is.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.