ECLI:NL:RBDHA:2024:21951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
09/340702-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen door verdachte met grote geldbedragen en een Mercedes-Benz

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1995, werd ervan beschuldigd tussen 5 juni 2017 en 17 juni 2021 meerdere geldbedragen, in totaal ongeveer 170.000 euro, en een Mercedes-Benz A 180 te hebben verworven en voorhanden te hebben gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen afkomstig waren uit misdrijf. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. G.K. Schoep, en de raadsman, mr. M.E. van der Werf, betrokken waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geldbedragen ontving van haar moeder, die een relatie had met een vermogende ondernemer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van witwassen van de Mercedes-Benz en geldbedragen tot 19 juni 2018, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren. Echter, na 19 juni 2018, toen de moeder van de verdachte trouwde, had de verdachte vragen moeten stellen over de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen van een bedrag van 122.920 euro, dat afkomstig was van oplichting door haar moeder.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 100 uren. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank overwoog dat de verdachte met haar handelen de opbrengsten van een misdrijf had onttrokken aan het zicht van justitie, wat een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekende.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/340702-21
Datum uitspraak: 24 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 september 2022, 10 oktober 2023 (beide regie) en 6, 9 en 10 december 2024 (inhoudelijke behandeling en sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. M.E. van der Werf naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juni 2017 tot en
met 17 juni 2021 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, zich meermalen, althans eenmaal, schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten
- een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 170.000 euro, althans een groot geldbedrag, en/of
- een personenauto (Mercedes-Benz A 180 met kenteken [kenteken] ), verworven en/of voorhanden gehad en/of gebruik gemaakt en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In 2020 ontving het Team Criminele Inlichtingen van de politie informatie over medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en ondernemingen met de naam ‘ [bedrijfsnaam] ’. Gelet op de omvang van de investeringen in deze ondernemingen rees de vraag hoe deze werden gefinancierd. Uit onderzoek van de Serious Crime Taskforce bleek dat [naam 1] (hierna: [naam 1] ) grote sommen geld had overgemaakt op verschillende bankrekeningen, ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] . Naar aanleiding daarvan heeft de politie onderzoek Albatros opgestart. Nadat de politie contact had opgenomen met [naam 1] werd duidelijk dat hij mogelijk het slachtoffer was geworden van oplichting. Hij heeft aangifte gedaan tegen medeverdachte [medeverdachte 1] , met als gevolg dat er in totaal vier verdachten zijn aangehouden, onder wie de verdachte.
Uit onderzoek Albatros is gebleken dat [naam 1] tussen 18 januari 2016 en 15 juli 2021 in totaal bijna 6,2 miljoen euro heeft betaald op verschillende bankrekeningen, ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] . Die betalingen staan in deze zaak niet ter discussie, evenals de vraag of er overboekingen naar rekening(en) op naam van de verdachte zijn gedaan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de naar haar overgeboekte geldbedragen en de Mercedes-Benz A 180 (hierna: de Mercedes) die zij ter beschikking had, uit enig misdrijf afkomstig waren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde schuldwitwassen. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer [naam 1] opgelicht voor een bedrag van € 5.579.000,-. [2]
Naar de bankrekeningen van of gelieerd aan de verdachte is een bedrag van € 169.715,00 overgemaakt. Dat geld is afkomstig van de volgende bankrekeningen, overeenkomstig het onderstaande overzicht [3] :
  • [medeverdachte 1] ( [bankrekening 1] ) € 61.650,-
  • [medeverdachte 3] ( [bankrekening 2] ) € 50.325,-
  • [medeverdachte 2] ( [bankrekening 3] ) € 47.500,-
  • [medeverdachte 2] ( [bankrekening 3] ) € 4.240,-
  • [naam 2] ( [bankrekening 4] ) € 1.000,-
  • [medeverdachte 3] ( [bankrekening 2] ) € 5.000,-
Het bedrag van € 61.650,- betreft 45 overschrijvingen. Twee keer gaat het om een bedrag van € 10.000,-. Er zijn geen omschrijvingen bij de overboekingen, behalve twee keer ‘kerstcadeau jij [voornaam 1] [voornaam 2] ’ en ‘ [bijnaam] ’. De bankrekening waar het geld vandaan komt, op naam van [medeverdachte 1] , kent in de periode tussen januari 2016 en november 2019 een verloop waarbij het saldo zich binnen de marges van ongeveer € 1.000,- begeeft. Vanaf 11 november 2019 is sprake van meerdere grote ontvangsten vanuit aangever [naam 1] . [4] Op deze bankrekening was er geen sprake van enige reguliere inkomsten. De enige bijschrijvingen zijn afkomstig van de rekening van [naam 1] . [5]
De overboekingen van € 50.325,- zijn gedaan in de jaren 2017 tot en met 2020. Deze overboekingen zijn afkomstig van een bankrekening op naam van medeverdachte [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft deze bankrekening geopend en ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] . [6] Een bedrag van € 27.075,- is overgemaakt in 2018 en een bedrag van € 4.450 in de jaren 2019 en 2020. [7] De omschrijving bij deze overboekingen was onder meer: ‘van je moeder voor jou’, ‘gift’ en ‘ [bijnaam] ’. [8]
De overboeking van € 5.000,- betreft een betaling gedaan op 29 juli 2019. [9]
De overboeking van € 47.500,- dateert van 29 mei 2019. In de omschrijving staat: ‘Lening [de verdachte] [medeverdachte 1] – [medeverdachte 2] . Op de rekening van [medeverdachte 2] komen geen bijschrijvingen afkomstig van de rekening op naam van [de verdachte] voor. [10]
Vanaf de rekening van [medeverdachte 2] is in 2018 € 390,- overgeboekt en in 2019 € 51.350,-. [11]
Op 19 juni 2018 is [medeverdachte 1] getrouwd met [medeverdachte 2] . [12]
Op 28 en 29 oktober 2019 worden chatberichten uitgewisseld tussen de verdachte en een vriendin van haar, [voornaam 3] . In die berichten schrijft [voornaam 3] onder meer over [medeverdachte 1] : ‘
ziekmakend ja. Misschien die [naam 1] eens inlichten kan ze zich daar druk over maken. Is alles meteen klaar en afgelopen is’. Daarop antwoordt de verdachte: ‘
ja, om haar met de beide benen op de grond te zetten’.Daarna schrijft [voornaam 3] :
‘gewoon alles vertellen, trouweij [voornaam 4] namen van zn ouders geven van oma [voornaam 5] etc etc kan hij zelf bellen en checken’. [13]
De hiervoor genoemde bedragen heeft de verdachte grotendeels ontvangen op haar bankrekening. Deze rekening werd gebruikt voor levensonderhoud, met name voor winkelen, verzekeringen en boodschappen. Daarnaast zijn op de rekening meerdere afschrijvingen in het kader van reizen en woonlasten te zien. [14]
Bewijsoverwegingen
Vrijspraak witwassen Mercedes-Benz en geldbedragen tot 19 juni 2018
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het witwassen van de in de tenlastelegging opgenomen Mercedes-Benz en het witwassen van geldbedragen tot 19 juni 2018.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten in het dossier voor de conclusie dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het door haar ontvangen geld en de Mercedes-Benz, uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte deze giften ontving van haar moeder. Haar moeder, [medeverdachte 1] , had een relatie met een zeer vermogende ondernemer. De rechtbank acht het onder die omstandigheden niet onaannemelijk dat significante giften worden gedaan zonder dat sprake is van illegale activiteiten. Zonder concrete aanknopingspunten die duiden op enige mate van kennis van oplichting, kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen dat de verdachte zich tot 19 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Witwassen vanaf juni 2018
Het bovenstaande geldt niet voor de periode na 19 juni 2018. Vanaf het moment dat de moeder van de verdachte trouwde met [medeverdachte 2] , moest het gegeven dat de verdachte – via haar moeder – nog steeds grote bedragen ontving van [naam 1] , ten minste vragen oproepen. Uit niets blijkt dat de verdachte vanaf dat moment vragen heeft gesteld over de herkomst van het geld en of [naam 1] op de hoogte was van het huwelijk.
Dat de verdachte, zoals zij heeft verklaard, al die tijd in de veronderstelling was dat [naam 1] op de hoogte was van de relatie van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] , acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarvoor is redengevend dat de verdachte in oktober 2019 berichten heeft gewisseld met haar vriendin [voornaam 3] waaruit naar het oordeel van de rechtbank duidelijk blijkt dat [naam 1] niet op de hoogte was van het huwelijk tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte stuurt een bevestigend bericht, waaruit de rechtbank opmaakt dat dit ook voor de verdachte bekend was. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat het in deze berichten alleen ging om de verkwistende manier waarop haar moeder met dat geld omging, is ongeloofwaardig. De verdachte schrijft in haar schriftelijke verklaring (overgelegd tijdens de terechtzitting van 5 september 2022) immers: ‘
Die apps gaan […] over het feit dat wij zo langzamerhand in de gaten kregen dat [naam 1] mogelijk niet wist dat mijn moeder inmiddels met [voornaam 4] was getrouwd.’
De rechtbank kan op basis van het dossier vaststellen dat een bedrag van € 122.920,-, afkomstig van [naam 1] , vanaf 19 juni 2018 is overgemaakt naar de verdachte. Daarvoor heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen die vanaf de hiervoor genoemde bankrekeningen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [naam 2] naar de verdachte zijn overgeboekt vanaf het jaar 2019. [15]
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het bedrag van € 47.500,- een zakelijke grondslag kent. Gelet op de omschrijving bij de overboeking, zou het om een lening moeten gaan. Uit het dossier blijkt dat op de tegenrekening van [medeverdachte 2] in het geheel niet is afgelost door de verdachte. Ook anderszins is niet van enige aflossing gebleken, waardoor de rechtbank niet aannemelijk acht dat de betaling daadwerkelijk een lening betrof.
Conclusie
Ten aanzien van € 122.920,- geldt dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat dit bedrag direct of indirect uit misdrijf afkomstig was. In zoverre is sprake van schuldwitwassen door de verdachte.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op meerdere tijdstippen in de periode van
19 juni 2018tot en met 17 juni 2021 in Nederland, zich meermalen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, meerdere geldbedragen van in totaal
€ 122.920,00, verworven en voorhanden gehad en
daarvangebruik gemaakt en
dieomgezet, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak, enkel aangevoerd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, er in de strafoplegging rekening moet worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een bedrag van 122.920 euro in een periode van drieënhalf jaar. Het geld, afkomstig van oplichting door haar moeder, is door de verdachte uitgegeven en zij heeft dan ook fors geprofiteerd. Uit het dossier blijkt tegelijkertijd dat het initiatief voor het gebruik van de bankrekening van de verdachte bij de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gelegen. Maar toen haar moeder trouwde met een andere man, had de verdachte meer vragen moeten stellen over de herkomst van het geld en of aangever [naam 1] wel wist van dit huwelijk.
Met haar handelen heeft de verdachte de opbrengsten van een misdrijf onttrokken aan het zicht van justitie en de fiscus, wat een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daarmee ondermijnd. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 oktober 2024. Hieruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
De straf
Bij de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het volgende. Op schuldwitwassen staat een gevangenisstraf van maximaal twee jaren.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee de lange duur waarin een aanzienlijk bedrag is witgewassen door de verdachte, waarvan zij zelf heeft geprofiteerd.
De rechtbank heeft oog voor het feit dat door deze zaak de familiebanden ernstig zijn verslechterd, zodat de verdachte in die zin al gevolgen van het strafbare handelen heeft ondervonden. Bovendien lag het initiatief voor het kwalijke handelen bij de moeder van de verdachte.
Overschrijding redelijke termijn
Verder heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het onderzoek tegen de verdachte heeft geresulteerd in het uitreiken van een dagvaarding op 13 augustus 2022. Op dat moment is de termijn aangevangen. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 24 december 2024 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van vier maanden. De termijnoverschrijding is veroorzaakt door het meermalen wisselen van advocaat door medeverdachte [medeverdachte 1] en is niet aan de verdachte toe te rekenen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 100 uur passend en geboden is. Bij een taakstraf van deze omvang is strafvermindering vanwege overschrijding van de redelijke termijn niet aan de orde (Hoge Raad 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, rov. 3.1.3). Daarnaast ziet de rechtbank in de ernst van het feit aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen. De proeftijd bij de voorwaardelijke straf wordt vastgesteld op één jaar nu het eindvonnis langer op zich heeft laten wachten.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 194.965,-, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtstreeks door de benadeelde partij geleden schade, maar dat het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering zal in dit geval bij de civiele rechter moeten worden aangebracht.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er bij het bepalen van de betalingsverplichting aansluiting zou kunnen worden gezocht bij het voordeel dat de verdachte uit het bewezenverklaarde feit genoten heeft. In dit geval met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering eveneens
niet-ontvankelijk moet worden verklaard, in verband met het ontbreken van een rechtstreeks verband. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het bepalen van de hoogte van de op te leggen betalingsverplichting een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering benadeelde partij ziet op de schade die is ontstaan doordat de heer [naam 1] , ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] , een totaalbedrag van circa 6,2 miljoen euro heeft overgeboekt. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf, te weten de oplichting gepleegd door medeverdachte [medeverdachte 1] . Doordat geld van [naam 1] is doorgeboekt naar (onder andere) de verdachte en is gebruikt voor levensonderhoud, bestaat er een rechtstreeks verband tussen het witwassen door de verdachte en een deel van de schade.
De rechtbank acht het bij het bepalen van de omvang van de betalingsverplichting noodzakelijk dat recht wordt gedaan aan de omvang van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte (geen opzetwitwassen, maar schuldwitwassen), maar ook aan de onderlinge verhoudingen van alle bij het onderzoek Albatros betrokken verdachten en hun individuele rol in het geheel.
Gelet op de duur van de bewezenverklaarde pleegperiode, de hoeveelheid overboekingen en het grote verschil in omvang van de overgeboekte geldbedragen, zou het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting per verdachte een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat die straf
in zijn geheelniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (één) jaarvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
100 (honderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.
Bijlage I –Bewijsmiddelen en bewijsmotivering oplichting

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek Albatros met het onderzoeksnummer DHRBB21008, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche (doorgenummerd pagina 1 t/m 3153).
2.In bijlage 1 bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen en bijbehorende bewijsmotivering opgenomen, die redengevend zijn voor de vaststelling van dit feit.
3.Proces-verbaal van bevindingen AMB.180, opgemaakt op 14 maart 2022, p. 1541.
4.Proces-verbaal van bevindingen AMB.024, opgemaakt op 7 oktober 2021, p. 430 en 433.
5.Proces-verbaal van bevindingen AMB.024, opgemaakt op 7 oktober 2021, p. 434.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-003.3, opgemaakt op 28 november 2021, p. 2386.
7.Proces-verbaal van bevindingen AMB.012, opgemaakt op 10 september 2021, p. 318.
8.Proces-verbaal van bevindingen AMB.012, opgemaakt op 10 september 2021, p. 309.
9.Proces-verbaal van bevindingen AMB.012, opgemaakt op 10 september 2021, p. 312.
10.Proces-verbaal van bevindingen AMB.062, opgemaakt op 16 november 2021, p. 708.
11.Proces-verbaal van bevindingen AMB.172, opgemaakt op 2 maart 2022, p. 1513.
12.Proces-verbaal van bevindingen AMB.033, opgemaakt op 22 oktober 2021, p. 505-506.
13.Proces-verbaal van bevindingen AMB.165, opgemaakt op 18 maart 2022, p. 1436.
14.Proces-verbaal van bevindingen AMB-172, opgemaakt op 2 maart 2022, p. 1509.
15.Proces-verbaal van bevindingen AMB.172, opgemaakt op 2 maart 2022, p. 1513.