Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 5 juli 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij actief lid is van IPOB.Op 17 maart 2021 is eiser opgepakt bij een demonstratie. Eiser zat daarna gedetineerd, maar heeft op 5 april 2021 de gevangenis kunnen verlaten. Samen met medegevangene [naam 2] is eiser drie dagen in het bos nabij de gevangenis gebleven en vervolgens zijn ze samen naar Lagos gereisd, waar ze in contact kwamen met meneer [naam 3] . [naam 3] heeft ervoor gezorgd dat eiser Nigeria op 3 augustus 2021 legaal kon verlaten met een studievisum voor Oekraïne. Eiser stelt bij terugkeer naar Nigeria te vrezen voor de Nigeriaanse autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten. Ook vreest hij voor [naam 3] en zijn vrienden wegens de schuld die hij aan hen heeft en de eed die hij heeft afgelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser lid is van IPOB en ook niet dat eiser problemen heeft vanwege activiteiten voor IPOB. Ook wordt niet geloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft met [naam 3] . Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die de asielmotieven volledig onderbouwen. Daarom heeft verweerder beoordeeld of de asielmotieven alsnog geloofwaardig zijn. Echter is overwogen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, waardoor eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, Vw.
3. Eiser voert aan dat de toetsingswijze van verweerder niet objectief of zorgvuldig is. Hij wijst er daarbij op dat verweerder het standpunt dat er geen bosgebied op loopafstand van de gevangenis is, enkel heeft laten vallen omdat eiser dit middels Google Maps heeft kunnen weerleggen. Verweerder laat een standpunt dan ook alleen vallen indien eiser het meetbaar kan weerleggen en miskent dat eiser dit niet bij alle verklaringen kan doen. Uit WI 2024/6volgt volgens eiser een zwaardere bewijslast voor een vreemdeling. Verweerder handelt daardoor in strijd met de samenwerkingsverplichting. Verweerder zou in het geval van eiser overigens negeren dat hij wel degelijk documentatiebewijs heeft. In dat verband wordt verwezen naar het UNHCR-handboek, artikel 4 van de Definitierichtlijn, artikel 10 van de Procedurerichtlijn, artikel 3:2 van de Awben naar diverse uitspraken van het EHRMen het HvJEU.Onder WI 2024/6 worden de vijf voorwaarden van artikel 4, vijfde lid, van de Definitierichtlijn gebruikt als checklist. Wanneer niet aan één van de voorwaarden wordt voldaan, wordt door verweerder ten onrechte niet meer de algehele geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeeld. Eiser meent dan ook dat deze systematiek verschilt van die van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in WI 2014/10. Er is geen sprake meer van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling waarbij alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang met elkaar worden beoordeeld op geloofwaardigheid. Verder had verweerder moeten beoordelen of eiser het voordeel van de twijfel verdient.Ook verzoekt eiser de rechtbank om een oordeel te geven over de rechtvaardigheid van het beleid in het licht van het Unierecht. Indien teveel onduidelijkheid bestaat over de uitleg van het voordeel van de twijfel, verzoekt eiser de rechtbank om hier prejudiciële vragen over te stellen.
4. Over zijn verklaringen en de door verweerder verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling voert eiser aan dat verweerder geen uitleg geeft over de vragen of onduidelijkheden die in de zienswijze naar voren zijn gebracht. Eiser verwijst naar een aantal tegenwerpingen uit het bestreden besluit en meent dat het hem erg moeilijk wordt gemaakt om weerwoord te geven. Het is evident waarom hij de foto’s heeft ingebracht. Zo heeft hij vanwege zijn betrokkenheid gedoneerd aan IPOB vanuit Nederland. Ook heeft verweerder omtrent het gebruik van geweld tijdens demonstraties niet naar de algemene veiligheidssituatie gevraagd, maar naar eisers eigen ervaringen. In de zienswijze is gedetailleerd uitgelegd dat een escalatie te zien is in het aantal (gewelds)incidenten tijdens demonstraties, maar hier is verweerder niet op ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse
vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar
de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het bestreden
besluit van 29 augustus 2024 ten onrechte is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Gesteld noch gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
6. In WI 2024/6 staat dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in twee stappen plaatsvindt. In stap 1 worden de feiten en omstandigheden geïdentificeerd en wordt het asielrelaas vastgesteld. Het asielrelaas bestaat alleen uit de feiten en omstandigheden die verband houden met of relevant zijn voor de beoordeling of de vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Een asielrelaas kan bestaan uit één of meerdere (losse) asielmotieven. Onder het asielmotief vallen de feiten en omstandigheden die voor de vreemdeling reden vormen voor het aanvragen van bescherming. In stap 2 wordt de geloofwaardigheid van het asielmotief beoordeeld. Daarbij wordt eerst beoordeeld of het asielmotief voldoende is onderbouwd met objectieve bewijsstukken (stap 2a). Als een asielmotief niet of onvoldoende kan worden onderbouwd met objectieve documenten wordt een geloofwaardigheidstoets toegepast om tot een oordeel te komen over de geloofwaardigheid (stap 2b). In dat geval wordt getoetst aan de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Als het asielmotief onvoldoende is onderbouwd met documenten en de vreemdeling niet voldoet aan één of meerdere van de vijf voorwaarden, is het asielmotief niet geloofwaardig.
7. Het is niet onredelijk dat verweerder eerst heeft beoordeeld of eiser objectieve documenten heeft ingediend (stap 2a). Als dergelijke documenten aanwezig zouden zijn, is een uitgebreide geloofwaardigheidsbeoordeling namelijk niet noodzakelijk. In het geval van eiser heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de documenten die eiser heeft overgelegd, de foto’s en het bewijs van de donatie aan IPOB, geen objectieve documenten zijn die de asielmotieven staven. Dat het, zoals eiser meent, evident is waarom hij deze stukken heeft ingebracht, maakt niet dat daaraan de waarde gehecht dient te worden die eiser wenst. Daarbij komt dat de vaststelling van verweerder, dat geen objectieve documenten zijn overgelegd, niet betekent dat het asielmotief per definitie ongeloofwaardig wordt geacht. Dit volgt namelijk niet uit WI 2024/6. In deze werkinstructie staat dat verweerder met stap 2b rekening houdt met de omstandigheid dat van een vreemdeling doorgaans niet verwacht kan worden dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft. Ook het bestreden besluit bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder het asielmotief op voorhand ongeloofwaardig vindt omdat geen objectieve documenten zijn overgelegd. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser heeft beoordeeld en deze verklaringen ongeloofwaardig vindt, omdat deze geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Om die reden is de gestelde vrees van eiser ongeloofwaardig geacht. De beoordeling van de verklaringen van eiser hebben dan ook een prominente rol gekregen bij de besluitvorming. Bij deze beoordeling zijn eveneens de door eiser overgelegde stukken betrokken. In zoverre wordt in deze zaak geen wezenlijk verschil geconstateerd met de voorgaande geloofwaardigheidsbeoordeling zoals die met toepassing van WI 2014/10 zou zijn verricht. Ook de door eiser aangehaalde literatuur, wetsartikelen en jurisprudentie vormen geen aanleiding voor het oordeel dat de door verweerder gehanteerde werkwijze onredelijk is, dan wel strijdig is met wetgeving of rechtspraak. Verder is door eiser niet geconcretiseerd in welk opzicht verweerder in strijd heeft gehandeld met de samenwerkingsverplichting.
8. Verweerder was daarnaast niet gehouden om te motiveren of eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund, aangezien dit pas aan de orde is indien wordt voldaan aan alle voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser niet samenhangend en aannemelijk heeft verklaard. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Dat verweerder in deze zaak niet toekomt aan de beoordeling van het voordeel van de twijfel, betekent niet dat die toets met de nieuwe WI niet meer bestaat. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen over de wijze waarop verweerder het voordeel van de twijfel beoordeelt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat niet geloofwaardig is dat eiser actief lid is van IPOB. Eiser stelt sinds 2016 lid te zijn van IPOB. Uit het algemeen ambtsberichtblijkt dat bij demonstraties tussen juni 2018 tot en met maart 2021 IPOB aanhangers slachtoffer werden van geweld door de autoriteiten. Zij werden ook gearresteerd en/of slachtoffer van politiegeweld tijdens demonstraties. Verder is gebleken van tenminste vier gevallen van massa-arrestaties. Tijdens het nader gehoor is eiser de ruimte geboden om te verklaren over zijn persoonlijke problemen, maar ook over de algemene situatie bij demonstraties waarbij hij aanwezig was voor 17 maart 2021.Van eiser mag daarbij verwacht worden dat indien hij getuige is geweest van ingrijpende gebeurtenissen als politiegeweld tegen demonstranten, hij dit ook benoemt. Eiser heeft echter verklaard zelf nooit problemen te hebben ervaren en dat er wel mensen werden gearresteerd, maar niet bij de demonstraties zelf. De politie keek slechts toe en mensen werden achteraf soms gearresteerd. Hetgeen eiser heeft verklaard over hoe het er bij die demonstraties tussen 2016 en 2021 aan toeging, is gelet op de beschikbare algemene informatie niet geloofwaardig. Dat eiser naderhand ook met zijn eigen paspoort legaal en zonder problemen is uitgereisd, biedt ook geen aanknopingspunt voor de conclusie dat eiser als lid van IPOB in de negatieve aandacht van de autoriteiten stond of hiervoor te vrezen zou hebben.
10. Ook hetgeen eiser heeft verklaard over het sluiten van zijn afdeling op het gokplatform en de verkoop van zijn vergunning heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser tijdens het gehoor tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van de verkoop. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij in maart 2021 met spoed zijn onderneming moest verkopen. Naderhand heeft hij verklaard niet meer te weten wanneer hij de afdeling heeft verkocht maar dat het voorafgaand aan zijn vertrek was, tussen maart en augustus 2021. Een verklaring voor de tegenstrijdigheid in deze verklaring heeft eiser niet weggenomen door ter zitting enkel te volharden in zijn latere verklaring. Verweerder heeft in dit kader kunnen betrekken dat uit het medisch advies niet blijkt dat eiser moeite heeft met het benoemen van exacte data.
11. Dat verweerder de tegenwerping over het bos heeft laten vallen, betekent niet dat eisers verklaringen over de vlucht uit de gevangenis met [naam 2] daarmee geloofwaardiger zijn geworden. Dit maakt ook niet de verweerder de verklaringen niet in samenhang heeft beoordeeld. Verweerder heeft immers niet ten onrechte overwogen dat eiser summier heeft verklaard over [naam 2] . Eiser heeft verklaard dat hij drie dagen met [naam 2] heeft doorgebracht én dat hij erbij was toen [naam 2] over zijn detentie ging vertellen. Van eiser mag dan ook redelijkerwijs worden verwacht dat hij meer kan vertellen over [naam 2] dan wat hij heeft verklaard tijdens het gehoor. Het enkele feit dat wordt gevolgd dat er bebossing is rondom de gevangenis, leidt er dan ook niet toe dat verweerder de verklaringen over [naam 2] niet ongeloofwaardig heeft mogen achten. Dit doet vervolgens ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen over de ontmoeting met [naam 3] .
12. Bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft verweerder verder terecht betrokken dat eiser geen asiel heeft aangevraagd in Oekraïne. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Bij een oprechte, dringende behoefte aan bescherming, ligt het in de lijn der verwachting dat eiser zich zo spoedig mogelijk meldt bij de eerste beschikbare autoriteiten van een Europese lidstaat met het verzoek om bescherming. Dat hij zich daar veilig voelde en geen asielvergunning nodig had gelet op zijn legaal verblijf, is onvoldoende om te stellen dat het hem niet mag worden tegengeworpen.
13. Uit de verklaringen van eiser is op geen enkele wijze gebleken dat hij beperkt is geweest in zijn ontwikkelingsmogelijkheden vanwege zijn etniciteit als Ibo. Zo heeft hij gestudeerd, gewerkt als leraar en jaren een goed lopende afdeling bij het online gokplatform gehad. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij persoonlijk werd gediscrimineerd vanwege zijn etniciteit. Verweerder heeft eisers stelling dat hij zou worden gediscrimineerd niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
14. Verder heeft verweerder ook in het voornemen voldoende duidelijk uiteengezet waarom de door eiser overgelegde foto’s en het bewijs van de eenmalige betaling aan IPOB in 2023 geen objectieve bewijsstukken zijn waarmee eiser zijn asielmotief kan staven. Dat duidelijk is waarom eiser deze stukken heeft overgelegd, zoals eiser ook stelt in de beroepsgronden, laat onverlet dat de documenten niets zeggen over eisers betrokkenheid bij IPOB. Het hiervoor behandelde asielmotief heeft verweerder dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
15. Verweerder heeft ook niet ten onrechte overwogen dat de gestelde problemen met [naam 3] ongeloofwaardig zijn. Zoals eerder overwogen is de ontmoeting met [naam 3] al niet aannemelijk gemaakt en daar komt bij dat er sinds deze ontmoeting en eisers vertrek uit Nigeria niets is gebeurd met zijn familie en vrouw. Eiser heeft verklaard dat zijn vrouw zonder verdere problemen bij haar zus kan verblijven en dat zij veilig is. Dit maakt de gestelde dreigementen van [naam 3] dan ook ongeloofwaardig.
16. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
17. Vanwege het in rechtsoverweging 5 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).