ECLI:NL:RBDHA:2024:2184
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang heeft, aangezien hij met onbekende bestemming is vertrokken en zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft.
De rechtbank baseert haar oordeel op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland. De staatssecretaris heeft op 19 december 2023 bevestigd dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 19 februari 2024 laten weten dat hij al geruime tijd geen contact heeft met zijn cliënt.
Hieruit concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, wat leidt tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.