ECLI:NL:RBDHA:2024:21828
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.J.L. van de Glind, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat de asielaanvraag op 7 oktober 2024 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Tijdens de zitting op 18 december 2024 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door mr. H.J. Metselaar.
De rechtbank heeft allereerst ambtshalve onderzocht of eiser procesbelang had bij het beroep. De minister had in een brief van 23 oktober 2024 meegedeeld dat eiser op 15 oktober 2024 met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van eiser had op 5 november 2024 aangegeven dat het laatste contact met eiser op 12 oktober 2024 had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had, omdat hij geen contact meer had opgenomen met zijn gemachtigde sinds zijn vertrek.
De rechtbank baseerde haar beslissing op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van wordt uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk had aangevraagd. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan contact met de gemachtigde, oordeelde de rechtbank dat eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.