ECLI:NL:RBDHA:2024:21817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.39134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse nationaliteit op basis van herhaalde aanvraag en veiligheidssituatie in Irak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraakse nationaliteit. De eiser had op 12 december 2022 een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie op 3 oktober 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 26 november 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser. De rechtbank concludeert dat de eerdere aanvragen van de eiser, die in rechte vaststaan, zijn afgewezen op basis van de veiligheidssituatie in Irak. De minister heeft gesteld dat de nieuwe informatie die door de eiser is ingebracht, niet relevant is voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de veiligheidssituatie in Irak substantieel hebben veranderd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de veiligheidssituatie in Irak, en specifiek in Mosul en Bagdad, adequaat heeft beoordeeld en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk risico loopt bij terugkeer naar Irak. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser verworpen en geoordeeld dat de minister terecht de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. T.M.T. Brandsma, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1975. Hij heeft op 12 december 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgaande procedures
4. Eiser heeft eerder meerdere keren een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvragen bij besluiten van 8 november 2011, 3 november 2016, en 26 oktober 2018 afgewezen en bij besluit van 9 april 2019 buiten behandeling gesteld. Deze besluiten staan in rechte vast.
Huidige procedure en het bestreden besluit.
5. Op 16 december 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De minister is van mening dat de landeninformatie [2] die eiser heeft ingebracht weliswaar als een nieuw element of bevinding kan te worden aangemerkt, maar dat die informatie niet relevant is bij de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Er is niet gebleken dat de veiligheidssituatie in Irak is gewijzigd na de in rechte vaststaande asielprocedures van eiser. Ook is daarom niet gebleken dat eiser niet terug kan keren naar Irak, in het bijzonder naar Mosul of Bagdad.
Toetsingskader
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 26 januari 2022 heeft overwogen, volgt uit het arrest LH van het Hof van Justitie van de EU (het Hof) van 10 juni 2021, dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die de minister moet maken bestaat uit twee stappen. [3] Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn, of door de vreemdeling zijn voorgelegd, in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit het arrest LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. [4] Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de minister toe aan fase 2. Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof overweegt dat er moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt ook dat het gaat om afzonderlijke vereisten. Als aan die vereisten is voldaan, moet de minister vervolgens overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
Zijn de nieuwe elementen of bevindingen relevant ?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de door hem aangedragen bronnen relevant kunnen zijn omdat deze zien op de gewijzigde veiligheidssituatie in Irak. Daar komt bij dat de minister een inhoudelijke beoordeling heeft gemaakt over de veiligheidssituatie in Mosul die niet thuis hoort binnen de ontvankelijkheidstoets, maar in stap 2. Eiser betoogt dat hij niet kan terugkeren naar zijn voormalige woonplaats Mosul, omdat het daar onveilig is. Zijn huis is met de grond gelijk gemaakt en hij heeft niemand daar. Eiser vreest in het bijzonder voor de militie Populair Mobilization Forces (PMF) die nu de overhand heeft in Mosul. Uit het Algemeen Ambtsbericht Irak uit november 2023 (Algemeen ambtsbericht) [5] volgt ook dat Mosul door deze militie nog steeds te maken heeft met een onderstroom van intimidatie en angst. Eiser is Soenniet en Koerd en loopt daarmee een hoog risico om slachtoffer te worden van geweld, ontvoering, afpersing en moord door deze militie of daaraan gelieerde groeperingen. [6] Dat de situatie in Mosul nu over het algemeen veiliger is dan een aantal jaren geleden, betekent nog niet dat de situatie veilig genoeg is voor eiser om daar te kunnen leven. Verder betoogt eiser dat de minister niet heeft gehandeld conform de samenwerkingsplicht die uit het arrest LH voortvloeit. [7] Tijdens het aanvullend gehoor zijn aan eiser namelijk geen vragen gesteld over welke invloed de veiligheidssituatie op hem heeft. Daarnaast meent eiser dat Bagdad niet kan worden tegengeworpen als vestigingsalternatief, gelet op de veiligheidssituatie aldaar. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom veiligheidsincidenten die verband houden met verkiezingen of regeringsformatie niet of minder relevant zijn. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een aantal bronnen waaruit blijkt dat in Bagdad nog altijd conflicten worden beslecht waarbij slachtoffers vallen. [8] Ook wordt eiser gezien als spion voor Israël.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de overgelegde stukken nieuw zijn. In geschil is de vraag of de nieuwe stukken relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag.
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. In de eerdere procedures van eiser, welke in rechte vaststaan, is geconcludeerd dat eiser terug kan naar Irak en is zijn verdere asielrelaas, ook ten aanzien van milities waar eiser voor zou vrezen, ongeloofwaardig geacht. Ook is de noodzaak van een binnenlands vestigingsalternatief, te weten Bagdad, losgelaten en is verwezen naar de veiligheidssituatie in Mosul. [9] In dit licht bezien is de rechtbank, anders dan eiser stelt, van oordeel dat er geen nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden over de veiligheidssituatie in Irak, dan wel in Mosul of in Bagdad. De minister heeft gekeken naar en gereageerd op de landeninformatie en de nieuwsartikelen die zijn overgelegd door eiser, zijn verklaringen zoals gegeven in het gehoor van 26 september 2024 en de redenen waarom de eerdere asielaanvragen zijn afgewezen. De minister heeft vervolgens vastgesteld dat uit de nieuw ingebrachte informatie niet blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak, en in het bijzonder in Bagdad en Mosul, is verslechterd. Volgens het Algemeen Ambtsbericht is de veiligheidssituatie in Mosul de afgelopen jaren juist verbeterd en bleef deze ook stabiel. Ondanks de aanwezigheid van milities in Mosul, wordt de situatie over het algemeen als veilig gezien. Ook ten aanzien van Bagdad stelt de minister zich terecht op het standpunt dat uit het Algemeen Ambtsbericht volgt dat, ondanks dat de situatie soms gespannen kan zijn in Bagdad, de algemene veiligheidssituatie in de periode van oktober 2021 toe en met september 2023 de meest stabiele periode is in jaren. Daarmee kan de nieuw ingebrachte landeninformatie niet leiden tot de conclusie dat eiser (mogelijk) in aanmerking komt voor internationale bescherming. Die informatie is daarmee niet relevant. Dat is mogelijk anders indien eiser nieuwe, persoonlijke omstandigheden schetst die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat daarvan niet is gebleken. Dat eiser als soennitische Koerd mogelijk problemen zal ondervinden met de aanwezige milities is in de eerdere procedure aan de orde geweest en toen ongeloofwaardig geacht. Daarnaast is eiser in het gehoor meerdere malen de gelegenheid gegeven om elementen die zijn herhaalde aanvraag ondersteunen naar voren te brengen. [10] Ook is hij gevraagd naar de problemen die hij ondervindt vanwege de algemene veiligheidssituatie, waaronder de milities in Mosul. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister eiser meermaals de kans heeft gegeven om eventuele feiten en omstandigheden die zien op zijn veronderstelde problemen met de milities in Mosul naar voren te brengen, waardoor de minister conform de samenwerkingsverplichting heeft gehandeld. Daarbij zijn de bronnen die eiser in beroep aanvoert over de veiligheidssituatie in Irak algemeen van aard, waarbij eiser onvoldoende specificeert wat dit persoonlijk voor hem betekent. De rechtbank kan de minister dan ook volgen in zijn conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk problemen zal ondervinden bij terugkeer naar Irak, en in het bijzonder naar Bagdad of Mosul, waardoor er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. De minister hoefde dan ook niet tot een inhoudelijk oordeel te komen en heeft de opvolgende asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet-ontvankelijk verklaren van de opvolgende aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.EASO-rapport Irak 2022
3.ABRvS van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208 (onder r.o. 5.1 en volgende) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478 (arrest LH, punten 34-38).
4.Zie ook HvJEU 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710 (arrest XY, punt 42).
5.Algemeen Ambtsbericht Irak, november 2023, p. 20.
6.Dit blijkt uit EUAA, Iraq Country Focus 2024, p. 22 en 31 en US Department of State, Irak, Country Report on Human Rights Practices, 2023, p. 3 en 4.
7.Zie ook Rb. Den Haag (zp Roermond) 4 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15988, r.o. 21 en 22.
8.Al Jazeera, Rockets fired towards US embassy in Iraqi capital’s Green Zone, 9 december 2023, AI-Monitor, US strikes kill eight pro-Iran fighters in Iraq, angering Baghdad, 21 November 2023, AP, Airstrike in central Baghdad kills Iran-backed militia leader as regional tensions escalate, 4 januari
9.Zie in het bijzonder de besluiten van 3 november 2016, bevestigd door de uitspraak van de ABRvS van 28 juli 2017 en het besluit van 26 oktober 2018.
10.Gehoor opvolgende aanvraag van 26 september 2024, pagina 4, 5, 6 en 15.