ECLI:NL:RBDHA:2024:21805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/09/674858 / FA RK 24-7749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek om teruggeleiding van minderjarige naar Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Spanje, na een internationale kinderontvoering. De vader, wonende in Spanje, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, die door de moeder in Nederland wordt vastgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er minder dan een jaar is verstreken sinds de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om deze zaak te behandelen. De moeder heeft verweer gevoerd en gesteld dat er een ernstig risico bestaat voor de minderjarige bij terugkeer naar Spanje, onder andere vanwege haar eigen veiligheid en de situatie van de vader. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de moeder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de terugkeer van de minderjarige naar Spanje moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de terugkeer gelast uiterlijk op 6 januari 2025, met de mogelijkheid voor de moeder om de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de vader af te geven. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de benoeming van een bijzondere curator is voortgezet in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-7749
Zaaknummer: C/09/674858
Datum beschikking: 20 december 2024

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 30 oktober 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
blijkens de Registratie Niet Ingezetenen wonende te Spanje,
advocaat: mr. A. van Toorn te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, met bijlagen.
Op 14 november 2024 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vader, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 november 2024 is drs. I. Sandig benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op
[geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] , België.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 19 november 2024 van de zijde van de moeder;
- de e-mail van de bijzondere curator van 4 december 2024;
-de brief van 11 december 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
-de e-mail van 11 december 2024 van de zijde van de vader;
- het verslag van de bijzondere curator van 11 december 2024.
Op 12 december 2024 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vader, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de bijzondere curator en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De vader is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] , België.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
  • De vader, de moeder en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 4 september 2023 is de vaststellingsovereenkomst van partijen van 15 juli 2023 aangehecht, waarin zij, voor zover hier van belang, tijdens een traject crossborder mediation het volgende zijn overeengekomen:
  • Artikel 3.1: De gewone verblijfplaats van [de minderjarige] zal zijn in Spanje, Marbella.
  • Artikel 4.1: De ouders vinden het belangrijk dat zij de zorg voor [de minderjarige] kunnen delen. De moeder heeft werkverplichtingen voor de komende periode (tot oktober 2025) in Amsterdam. Zij zal daarom tot oktober 2025 van april tot oktober in Amsterdam moeten zijn voor opnames. Om dat te faciliteren spreken zij af dat de moeder in ieder geval in de periode daarbuiten, oktober tot april in Marbella zal zijn. Van april tot oktober zal zij voornamelijk in Amsterdam (Nederland) zijn. De ouders spreken af dat het uitgangspunt voor de zorg is dat [de minderjarige] bij de moeder woont en om het weekend van donderdag na school tot en met zondag 20.00 uur bij zijn vader is en iedere woensdag na school tot 20.00 uur bij zijn vader is. De ouders spreken de volgende opbouwregeling af: vanaf de eerste week dat moeder in Marbella is:
- iedere woensdag is [de minderjarige] bij zijn vader;
- van donderdag tot vrijdag in het eerste weekend;
- van donderdag tot zaterdag in het derde weekend;
- vanaf dan om het weekend van donderdag na school tot zondag 20.00 uur.
- De ouders zullen de vakanties in onderling overleg verdelen bij helfte. Zolang [de minderjarige] niet leerplichtig is, zullen de ouders vrijer zijn in het bepalen van de vakanties. In Spanje geldt een leerplicht vanaf zes jaar.
- De moeder is per 1 oktober 2024 niet met [de minderjarige] teruggekeerd naar Marbella, Spanje en verblijft sindsdien met hem in Nederland.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht om, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans dat de terugkeer van [de minderjarige] zal plaatsvinden voor een datum die de rechtbank juist acht, waarbij de moeder [de minderjarige] moet terugbrengen naar Marbella, Spanje, dan wel, indien zij nalaat [de minderjarige] terug te brengen, de rechtbank zal bepalen op welke datum de moeder [de minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat de vader [de minderjarige] mee kan terugnemen naar Spanje, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de moeder de beschikking in deze zaak niet nakomt en tevens met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure aan de zijde van de vader begroot op € 5.000,- aan kosten advocaat en € 320,- aan griffierechten.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen.
Subsidiair verzoekt de moeder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beslissing tot teruggeleiding in het kader van het strafrechtelijk onderzoek aan te houden voor in ieder geval vier maanden, dan wel voor een periode zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen de behoren, zodat er geen enkel risico wordt genomen omtrent de veiligheid van [de minderjarige] en daarbij de maximale voorzichtigheid wordt genomen.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Spanje zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren plaatsvindt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
De rechtbank overweegt dat de ouders op 15 juli 2023 in een vaststellingsovereenkomst, die aan de beschikking van deze rechtbank van 4 september 2023 is gehecht, zijn overeengekomen dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Marbella, Spanje, is. De ouders hebben voorts in de vaststellingsovereenkomst afgesproken dat de moeder in Nederland werkverplichtingen kan aangaan en tot oktober 2025 in de periode van april tot oktober regelmatig in Amsterdam kan zijn. [de minderjarige] mag op die momenten met de moeder in Nederland verblijven. In de periode daarbuiten, van oktober tot april, zal de moeder met [de minderjarige] in Marbella verblijven. Voorts zijn de ouders in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat een tijdelijk verblijf van [de minderjarige] in Nederland zijn gewone verblijfplaats niet wijzigt.
De vader en de moeder verwijten elkaar dat de ander zich niet aan de afspraken in de vaststellingsovereenkomst houdt. Echter, de omstandigheid dat (één van) beide ouders zich niet aan de vaststellingsovereenkomst houdt/en brengt niet mee dat alle afspraken niet langer gelden of dat daardoor de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] wijzigt. Die is nog steeds in Marbella.
Wil een ouder die hoofdverblijfplaats wijzigen dan is daarvoor toestemming van de andere ouder nodig en als die niet wordt gegeven, vervangende toestemming van de rechtbank. In de procedure die de ouders nu voeren, is geen wijziging van de hoofdverblijfplaats aan de orde. Op grond van het Verdrag kan de rechtbank alleen een ordemaatregel treffen en is de beslissing omtrent wijziging van de gewone verblijfplaats voorbehouden aan de rechter van de gewone verblijfplaats van het kind. In dit geval is dat de rechter in Spanje omdat [de minderjarige] daar zijn gewone verblijfplaats heeft.
Evenmin in geschil is dat het gezag over [de minderjarige] daadwerkelijk gezamenlijk door de ouders werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Omdat ook vaststaat dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding van [de minderjarige] in Nederland en dat die vasthouding geschiedt in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Spaans recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van [de minderjarige] in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van [de minderjarige] in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [de minderjarige] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank is van oordeel dat geen van de weigeringsgronden aanwezig is en legt dit uit als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, als de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder stelt dat er een ernstig risico bestaat dat [de minderjarige] bij terugkeer naar Spanje wordt blootgesteld aan lichamelijk en/of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De moeder is de primaire hechtingsfiguur van [de minderjarige] en neemt alle verzorgende en opvoedende taken van [de minderjarige] op zich. Bij toewijzing van het verzoek zal [de minderjarige] worden gescheiden van de moeder, omdat zij niet kan terugkeren naar Spanje. Begin september is de moeder voor de deur van haar woning ernstig mishandeld. Daarnaast heeft er recent een beroving in de woning van de moeder plaatsgevonden. De moeder vermoedt dat de vader achter beide incidenten zit. Volgens de moeder kan haar veiligheid niet worden gegarandeerd als zij in Marbella verblijft. Dit is, volgens de moeder, door de politie en de officier van justitie aan haar (advocaat) bevestigd. Het is ondragelijk voor [de minderjarige] als hij zonder zijn moeder moet terugkeren naar Marbella. Daar komt bij dat de moeder in Marbella geen netwerk en geen inkomen heeft en dus geen financiële middelen om de kosten voor [de minderjarige] en een woning te dragen. Ook is de moeder de Spaanse taal niet machtig. Het is voor haar daarom niet mogelijk om in Spanje te wonen. Verder, zo stelt de moeder, kampt de vader met psychische- en somberheidsklachten en is hij verslaafd aan (hard)drugs en alcohol. Het is daarom niet veilig als [de minderjarige] bij zijn vader in Spanje gaat wonen. Ook is de vader niet in staat om de zorg voor [de minderjarige] te dragen. Dat de vader vandaag niet ter zitting aanwezig is zegt ook veel over zijn rol als vader. Tot slot verwacht de moeder niet dat de vader contact tussen [de minderjarige] en haar mogelijk zal maken wanneer [de minderjarige] bij de vader in Spanje verblijft.
De vader betwist dat er sprake is van deze weigeringsgrond en stelt dat niet is aangetoond dat er een ernstig risico bestaat dat [de minderjarige] wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar. De beschuldigingen aan zijn adres zijn onjuist en worden ook niet aannemelijk gemaakt. De vader is door de politie ook niet als verdachte aangemerkt. De vader betwist ook dat hij kampt met psychische en somberheidsklachten en dat sprake is van alcohol- en drugsgebruik. Volgens de vader kan hij prima voor [de minderjarige] zorgen en is [de minderjarige] veilig bij hem in Marbella. Dat de moeder de primaire hechtingsfiguur en hoofdverzorger van [de minderjarige] is, is het gevolg van de situatie die de moeder heeft gecreëerd door in Nederland te blijven en waarbij [de minderjarige] geen of nauwelijks contact heeft met de vader. De moeder moet in staat worden geacht om terug te keren naar Spanje, aldus de vader.
De rechtbank stelt vast dat de moeder haar beschuldigingen tegen de vader met onvoldoende feiten heeft onderbouwd. De moeder heeft haar stelling tegenover de betwisting door de vader onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zo is niet gebleken dat de vader in de strafrechtelijke procedure als verdachte is aangemerkt door het openbaar ministerie. De moeder wordt, zo heeft zij desgevraagd ter zitting bevestigd, particulier beveiligd, namelijk door inzet van een goede vriend die zich zorgen maakt. Zij heeft niet aangetoond dat zij door de politie dan wel de officier van justitie daadwerkelijk is geadviseerd om niet naar Marbella te reizen. De moeder heeft in dit kader enkel een brief overgelegd van haar slachtofferadvocaat, die heeft geschreven dat, volgens hem, de zaaksofficier van justitie duidelijk liet merken dat zij op dit moment zelf niet in deze situatie naar Spanje zou reizen. Hoewel de angst van de moeder door wat haar is overkomen serieus moet worden genomen, is niet komen vast te staan dat haar eigen veiligheid of de veiligheid van [de minderjarige] in Marbella in Spanje meer dan in Nederland in het geding is. Daarnaast hebben de vader en de moeder in mediation duidelijke afspraken gemaakt over de kosten voor de reis en het verblijf van de moeder in Spanje. Die afspraken zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en die afspraken gelden nog steeds. Onder die afspraken was het kennelijk voor de moeder geen probleem om in Spanje te wonen. Ook is er in de vaststellingsovereenkomst een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] afgesproken. De zorgen van de moeder over de psychische toestand van de vader en alcohol- en drugsgebruik vormden toen in ieder geval geen beletsel om tot deze afspraken te komen. Dat er na die afspraken van psychiatrische problematiek en/of drugs- of alcoholmisbruik sprake is, is niet met concrete feiten onderbouwd. De vader moet dus in staat worden geacht om voor [de minderjarige] te zorgen, althans is de rechtbank niet gebleken dat dit inmiddels anders is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat [de minderjarige] in Spanje in een ondragelijke toestand wordt gebracht waardoor zij niet kan terugkeren, en dat een scheiding van [de minderjarige] als gevolg daarvan onvermijdelijk zal zijn. Als de moeder niet met [de minderjarige] naar Spanje terugkeert, dan ziet de rechtbank dit als haar eigen keuze.
De rechtbank concludeert dan ook dat de moeder er niet in is geslaagd aan te tonen dat er een ernstig risico bestaat dat [de minderjarige] bij terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De moeder stelt dat [de minderjarige] zich verzet tegen de teruggeleiding naar Spanje. Ondanks zijn jonge leeftijd geeft hij aan dat hij niet bij zijn vader wil wonen, maar bij zijn moeder wil blijven. Volgens de moeder kan [de minderjarige] goed aangeven wat hij wil en hij is op een zodanige leeftijd en mate van rijpheid dat er rekening kan worden gehouden met zijn mening.
De vader betwist dat [de minderjarige] een leeftijd en mate van rijpheid heeft die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening dient te worden gehouden, nog daargelaten dat ook niet is gebleken dat [de minderjarige] zich daadwerkelijk verzet tegen terugkeer naar Spanje.
De bijzondere curator heeft in haar verslag en ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] gezien zijn leeftijds- en ontwikkelingsfase nog niet kan overzien wat het inhoudt om in Spanje of in Nederland te wonen.
De rechtbank is, met de bijzondere curator, van oordeel dat [de minderjarige] gelet op zijn jonge leeftijd, hij is vier jaar oud, niet in staat is om de gevolgen van een verblijf in Spanje of Nederland goed te overzien. Reeds daarom is van verzet dus geen sprake en de rechtbank zal daarom aan dit verweer van de moeder voorbij gaan.
Aanhouding
De moeder heef nog verzocht om de beslissing tot teruggeleiding in het kader van het strafrechtelijk onderzoek aan te houden voor in ieder geval vier maanden, dan wel voor een periode zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen de behoren, zodat er geen enkel risico wordt genomen omtrent de veiligheid van [de minderjarige] en daarbij de maximale voorzichtigheid wordt betracht. Nog daargelaten of een spoedprocedure als deze zich daartoe leent, ziet de rechtbank in wat hiervoor al is overwogen geen aanleiding om de beslissing in deze zaak aan te houden.
Onmiddellijke terugkeer
Nu er geen sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan –, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van [de minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te volgen.
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [de minderjarige] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 6 januari 2025, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Sterke arm
Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de vader zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Dwangsom
De vader verzoekt om een dwangsom te bepalen voor iedere dag dat de moeder het bevel tot teruggeleiding niet nakomt. De vader vreest dat [de minderjarige] wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot teruggeleiding, zeker nu de moeder [de minderjarige] voor de tweede maal, zonder toestemming van de vader achterhoudt in Nederland. De moeder voert verweer.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder een dwangsom van € 1.000,- per dag zal verbeuren, indien de moeder de beschikking in deze zaak niet nakomt, afwijzen. Dit omdat de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat de moeder geen uitvoering zal geven aan deze beschikking en er bovendien een teruggeleidingsprotocol bestaat.
Proceskosten
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de proceskosten. De moeder houdt zich niet aan de afspraken en daarmee handelt zij onrechtmatig jegens de vader en de vader lijdt hierdoor schade. De moeder voert verweer.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld. De rechtbank ziet geen redenen om van dit uitgangspunt af te wijken, te meer niet nu de vader op beide zittingen niet is verschenen.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] , België,
naar Spanje uiterlijk op 6 januari 2025, waarbij de moeder [de minderjarige] dient terug te brengen naar Spanje en beveelt, indien de moeder nalaat [de minderjarige] terug te brengen naar Spanje, dat de moeder [de minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 6 januari 2025, opdat de vader [de minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Spanje;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 20 januari 2025 als beëindigd.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.