In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Spanje, na een internationale kinderontvoering. De vader, wonende in Spanje, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, die door de moeder in Nederland wordt vastgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er minder dan een jaar is verstreken sinds de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om deze zaak te behandelen. De moeder heeft verweer gevoerd en gesteld dat er een ernstig risico bestaat voor de minderjarige bij terugkeer naar Spanje, onder andere vanwege haar eigen veiligheid en de situatie van de vader. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de moeder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de terugkeer van de minderjarige naar Spanje moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de terugkeer gelast uiterlijk op 6 januari 2025, met de mogelijkheid voor de moeder om de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de vader af te geven. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de benoeming van een bijzondere curator is voortgezet in het belang van de minderjarige.