Uitspraak
Rechtbank Den HAAG
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 3 september 2024 ingekomen verzoek van:
[de moeder] ,
[de vader] ,
Procedure
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, ingediend door de moeder. De moeder, wonende in Hongarije, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar dochter, die door de vader in Nederland was gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige inmiddels weer bij de moeder verblijft, waardoor het verzoek van de moeder om teruggeleiding niet meer relevant was. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake meer was van ongeoorloofde achterhouding zoals bedoeld in het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. Hierdoor is het belang van de moeder aan haar verzoek komen te vervallen.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder om vast te stellen dat de vader de minderjarige ongeoorloofd aan haar gezag heeft onttrokken, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van de moeder niet onder het Verdrag vallen, aangezien het doel van het Verdrag is om de onmiddellijke terugkeer van kinderen te waarborgen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt, maar heeft de vader wel veroordeeld tot betaling van een deel van de kosten die de moeder heeft gemaakt voor haar verblijf in Nederland. De vader moet € 722,- aan de moeder betalen voor de gemaakte hotel- en vliegtuikkosten. De overige verzoeken van de moeder zijn afgewezen.