ECLI:NL:RBDHA:2024:2180
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 8 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang heeft, aangezien hij met onbekende bestemming is vertrokken en zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft.
De rechtbank baseert haar oordeel op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats, wordt aangenomen dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Dit geldt tenzij de vreemdeling aantoont dat hij nog in contact staat met zijn gemachtigde en dus nog steeds bescherming wenst.
Op 13 februari 2024 heeft de staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser bevestigde op 19 februari 2024 dat hij geen contact meer heeft met zijn cliënt en niet weet waar deze zich bevindt. De rechtbank concludeert hieruit dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, wat leidt tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk is. Eiser krijgt geen proceskosten vergoed.