ECLI:NL:RBDHA:2024:21738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/6875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024, in de zaak met nummer SGR 23/6875, wordt de afwijzing van de aanvraag voor de eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Leiden beoordeeld. Eiser, een student, had op 28 december 2022 een aanvraag ingediend voor de energietoeslag, maar deze werd afgewezen op basis van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022, die studenten categorisch uitsluiten van deze toeslag. De rechtbank oordeelt dat deze uitsluiting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod, zoals vastgelegd in het EVRM en de Grondwet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op de energietoeslag, aangezien hij op de peildatum geen eigen energiecontract had. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag op deze grond niet in strijd is met de wet.

De rechtbank behandelt de feiten en het procesverloop, waarbij eiser zijn aanvraag indiende en het college zijn besluit verdedigde. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 werd het onderzoek geschorst om het college de gelegenheid te geven meer duidelijkheid te krijgen over de woonsituatie van eiser. De rechtbank concludeert dat de motivering van het college ondeugdelijk was, maar dat de uiteindelijke afwijzing op basis van het ontbreken van een eigen energiecontract gerechtvaardigd is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die vergelijkbare situaties behandelden. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. F.A.S. Kool en S. Wispelweij)
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigden: mr. K. Bergacker, mr. P.A. van de Ven en F.V. Silva de Jesus).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 28 december 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is. Het categorisch uitsluiten van studenten in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 is namelijk in strijd met het EVRM [1] en met artikel 1 van de Grondwet. Voor deze ongelijke behandeling bestaat geen legitieme rechtvaardigingsgrond. De hernieuwde beoordeling van het college (op verzoek van de rechtbank) heeft niet geleid tot het alsnog toekennen van de energietoeslag, omdat eiser op de peildatum als kamerbewoner niet beschikte over een eigen energiecontract. Een afwijzing op die grond is volgens de rechtbank niet in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels. Daarom laat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag toch in stand.

Feiten en procesverloop

Op 28 december 2022 heeft eiser de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
Bij besluit van 28 december 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 8 september 2023 (bestreden besluit) heeft het college het op 30 december 2022 ontvangen bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 oktober 2024. Eiser is samen met zijn gemachtigden verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor 4 weken geschorst om het college de gelegenheid te geven meer duidelijkheid te krijgen over eisers woonsituatie. Dit onderzoek heeft, omdat eiser geen nadere informatie over zijn woonsituatie heeft verschaft, niet geleid tot nadere besluitvorming. Het college heeft vastgesteld dat eiser geen eigen energiecontract had en blijft daarom van mening dat eiser geen recht heeft op de energietoeslag.
Partijen hebben de rechtbank desgevraagd niet te kennen gegeven dat zij van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, gebruik willen maken.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en doet nu uitspraak.

Beoordeling

1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 28 december 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag omdat hij niet als een "huishouden" wordt beschouwd. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 (de Beleidsregels) staat namelijk dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum 1 maart 2022 aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Hiermee is kort gezegd beoogd studenten die aanspraak maken op studiefinanciering van het recht op de eenmalige energietoeslag uit te sluiten.
3. Eiser voert in beroep (samengevat) aan dat het categoriaal uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels kan daarom volgens eiser niet worden toegepast.
4. Deze beroepsgrond is terecht opgeworpen. De rechtbank is, in navolging van uitspraken van andere rechtbanken, van oordeel dat het beleid van de gemeente Leiden, op grond waarvan studenten categorisch worden uitgesloten van het recht op de energietoeslag, in strijd is met het discriminatieverbod. [2] Ook studenten kunnen zich wat betreft huisvestingssituatie en energiekosten in een soortgelijke penibele situatie bevinden als andere personen of gezinnen met een minimuminkomen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig. Het college heeft eisers woonsituatie (kamerhuur in een pand met meerdere bewoners) en de verdeling van de energiekosten over de bewoners nader onderzocht, maar heeft geen aanleiding gezien de aanvraag alsnog in te willigen, omdat eiser op de peildatum als kamerbewoner niet beschikte over een eigen energiecontract. Deze aanvullende weigeringsgrond kan in rechte stand houden. Hiertoe dienen de volgende overwegingen.
6. De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter in sociale zekerheidszaken, heeft in de uitspraak van 29 februari 2024 [3] geoordeeld over de afwijzing van de aanvraag om energietoeslag van een student in de gemeente Amsterdam. In die gemeente gold voor studenten het hebben van een energiecontract op naam als extra voorwaarde om voor de energietoeslag in aanmerking te komen. De CRvB was van oordeel dat studenten en andere minima zich voor wat betreft de aanspraak op energietoeslag in een vergelijkbare situatie bevinden, en dat er sprake is van ongelijke behandeling door aan studenten (onder meer) de voorwaarde van een energiecontract op naam te stellen. Volgens de CRvB was deze ongelijke behandeling van studenten in vergelijking met andere minima echter gerechtvaardigd. Hiertoe is overwogen dat de regeling voor de eenmalige energietoeslag uitdrukkelijk alleen is bedoeld om inwoners te compenseren die daadwerkelijk worden getroffen door de verhoging van de energiekosten. Bij studenten is lastig vast te stellen in hoeverre zij daadwerkelijk met de gestegen energiekosten worden geconfronteerd, omdat de woon- en leefsituatie van studenten nogal varieert. Sommigen huren een kamer met een huurprijs inclusief energiekosten, anderen wonen nog bij hun ouders. Daarom vond de CRvB het gerechtvaardigd dat in de gemeente Amsterdam als extra eis gold dat de student een eigen energiecontract heeft. Het beroep op schending van artikel 14 van het EVRM en van artikel 1 van Protocol 12 van het EVRM werd daarom verworpen.
7. Het college heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van de aanvraag een kamer huurde in het pand Uiterstegracht 153 te Leiden. Hij woonde daar met 2 anderen, waaronder de eigenaar. Ter zitting is verklaard dat het huis één energieaansluiting heeft. Eiser heeft geen zelfstandig energiecontract overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van het college om op basis van een gewijzigde motivering eiser geen energietoeslag toe te kennen niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven rechtsregels. Het is volgens de rechtbank namelijk gerechtvaardigd om bij de beoordeling van de aanvraag van studenten onderscheid te maken tussen enerzijds kamerhuurders en anderzijds studenten die wel over zelfstandige woonruimte beschikken. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de eerdergenoemde uitspraak van de CRvB. De rechtbank voegt hieraan toe dat zij ervan uitgaat dat een student die over zelfstandige woonruimte beschikt, vrijwel steeds een eigen energiecontract zal hebben. Bij een kamerbewoner zoals eiser zal dat echter niet vaak het geval zijn. Een kamerbewoner betaalt immers in de regel een huurprijs inclusief energiekosten. Het college heeft van eiser geen nadere informatie ontvangen waaruit blijkt dat dat in zijn geval anders is.
8. Het college heeft eiser nog verwezen naar het tijdelijk Addendum op de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2022. Op grond van die regeling konden inwoners van 21 jaar of ouder met een inkomen tot 150 % van de bijstandsnorm (waaronder studenten) tot en met 31 december 2022 in aanmerking komen voor een vergoeding van de energiekosten. Eiser heeft gesteld dat deze regeling geen redelijk alternatief biedt, omdat bijzondere bijstand alleen in bijzondere omstandigheden wordt verleend. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter juist door toepassing van deze regeling rekening worden gehouden met de verschillende omstandigheden waarin studenten qua huisvesting en energiekosten verkeren.
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak omdat het college de aanvraag van eiser om toekenning van de eenmalige energietoeslag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden daarom in stand gelaten. Dit betekent dat eiser wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Vanwege het feit dat in een aantal vrijwel identieke zaken beroep is ingesteld wordt voor de proceskostenveroordeling verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2024 op het beroep van [naam] (reg. nr. SGR 23/6110).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 september 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden