ECLI:NL:RBDHA:2024:21731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/2214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek studiefinanciering wegens niet behoud migrantenwerknemersstatus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024, in de zaak met nummer SGR 24/2214, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om studiefinanciering beoordeeld. Eiser, een onderdaan van de Europese Unie en student aan de Universiteit Leiden, had een aanvraag ingediend voor studiefinanciering voor de periode van september 2023 tot en met augustus 2024. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had deze aanvraag afgewezen met het besluit van 10 november 2023, omdat eiser in die periode niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar op 6 februari 2024, ontving eiser alsnog studiefinanciering voor september en oktober 2023, maar het geschil bleef bestaan over de periode van november 2023 tot en met januari 2024.

Eiser stelde dat hij zijn status als migrerend werknemer had behouden, ondanks het feit dat zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst was geëindigd en hij pas op 8 januari 2024 met een stage begon. Hij verwees naar artikel 7, derde lid, van Richtlijn 2004/38 en naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij zich als werkzoekende had ingeschreven bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening, wat een vereiste is voor het behoud van de status van werknemer. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afwijzing van de studiefinanciering konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht had op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Santing en mr. E. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om studiefinanciering voor de maanden september 2023 tot en met augustus 2024.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 10 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 februari 2024 is het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan eiser is alsnog studiefinanciering voor de maanden september en oktober 2023 toegekend, omdat eiser voldoende uren heeft gewerkt om als migrerend werknemer te worden aangemerkt.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Eiser heeft vooraf kenbaar gemaakt niet bij de zitting aanwezig te zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is onderdaan van de Europese Unie en studeert aan de Universiteit Leiden. Hij heeft een aanvraag ingediend voor toekenning van studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Verweerder heeft de aanvraag deels afgewezen omdat eiser in die periode niet als migrerend werknemer kan worden aangemerkt.
3. In de beroepsprocedure heeft verweerder een stageverklaring van eiser ontvangen. Op basis hiervan is aan eiser alsnog studiefinanciering toegekend over de maanden februari tot en met juni 2024. Vanwege deze toekenning heeft eiser zijn beroep over de periode juli en augustus 2024 ingetrokken, omdat hij voor deze maanden een nieuwe aanvraag kan indienen. Het geschil in deze procedure richt zich dan nog uitsluitend over toekenning van studiefinanciering over de periode november 2023 tot en met januari 2024.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is van mening dat hij in de periode november 2023 tot en met januari 2024 zijn status als migrerend werknemer heeft behouden. Zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst is geëindigd en vanaf januari 2024 heeft hij een nieuw contract gekregen, hoewel deze niet op de eerste dag van januari is ingegaan. Eiser verwijst hierbij naar artikel 7, derde lid, van Richtlijn 2004/38. Volgens eiser heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) meermaals geoordeeld dat hetgeen daar is bepaald, niet limitatief is. Het Hof heeft, zo stelt eiser, ook herhaaldelijk geoordeeld dat het recht op vrij verkeer van werknemers niet restrictief mag worden uitgelegd. Eiser beroept zich ook op het arrest Saint-Prix en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2023. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser in de maanden september en oktober 2023 aangemerkt kan worden als migrerend werknemer. Eisers arbeidscontract is per 31 oktober 2023 beëindigd. Op 8 januari 2024 is eiser begonnen met een stage. De vraag die bij de rechtbank voorligt is of eiser de status van migrerend werknemer heeft behouden in de periode november 2023 tot en met januari 2024.
6. Ten aanzien van eisers stelling dat hij op grond van artikel 7, derde lid, van Richtlijn 2004/38 de status van migrerend werknemer heeft behouden, oordeelt de rechtbank als volgt. Voor het behoud van de hoedanigheid van werknemer is, gelet op genoemd artikel, onder andere vereist dat eiser zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening heeft ingeschreven. Niet in geschil is dat eiser dit niet heeft gedaan. Eisers stelling dat verweerder miskent dat het Hof meermaals heeft geoordeeld dat de gevallen uit bovengenoemd artikel niet limitatief zijn, heeft hij niet nader onderbouwd. Van dusdanig bijzondere omstandigheden is de rechtbank dan ook niet gebleken. Het enkel verwijzen naar een aantal uitspraken, zonder enkele toelichting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Eiser is ook niet op zitting verschenen om dit nader toe te lichten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:2007 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:700.