ECLI:NL:RBDHA:2024:21720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/9462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake vakantietoeslag en reservering uitkering Participatiewet

Op 20 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, wonende in [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 22 oktober 2024, waarin werd bepaald dat met ingang van 1 januari 2025 elke maand vakantietoeslag aan verzoeker zou worden uitbetaald en 5% van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) zou worden gereserveerd voor de afbetaling van zijn schuld aan het college. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Volgens artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft, wat in dit geval niet het geval was. Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Pw en kan tot 1 januari 2025 over 90% van zijn norm beschikken, ondanks de inhoudingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker in zijn financiële situatie niet in een noodsituatie verkeerde en dat hij de uitkomst van zijn bezwaar kon afwachten. Bovendien zou hij vanaf 1 januari 2025 over 95% van zijn norm kunnen beschikken.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, in aanwezigheid van griffier mr. W. Goederee, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9462

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college.

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 oktober 2024, waarbij het college heeft besloten om met ingang van 1 januari 2025 elke maand aan verzoeker vakantietoeslag uit te betalen en 5 % van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) te reserveren voor de afbetaling van zijn schuld aan het college.
Hij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter kan ingevolge 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in verzoekers geval van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen, wanneer de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft. Dat is het geval wanneer sprake is van een financiële noodsituatie.
4. Daarvan is in verzoekers geval geen sprake. Verzoeker krijgt een uitkering op grond van de Pw. Hij beschikt in verband met de inhouding uit hoofde van een op zijn uitkering gelegd derdenbeslag en de reservering van het vakantiegeld tot 1 januari 2025 maandelijks over 90 % van zijn norm. Het college houdt maandelijks 5 % van verzoekers bijstandsuitkering in om de schuld die hij heeft aan het college af te betalen. Het college reserveert ook elke maand 5 % van de bijstandsuitkering als vakantiegeld en betaalt dat jaarlijks in één keer uit. Omdat verzoeker tot 1 januari 2025 over 90 % van de op hem toepasselijke norm kan beschikken, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van spoedeisend belang. De hoogte van het percentage waarover verzoeker tot 1 januari 2024 kan beschikken is zodanig dat niet kan worden gesproken van een financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden dat verzoeker de uitkomst van zijn bezwaar niet af zou kunnen wachten. Bovendien heeft hij vanaf 1 januari 2025 de beschikking over 95 % van zijn norm.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.