In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan op het verzet van een adresloze opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 augustus 2024. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het beroep van de opposant ongegrond verklaard, waarbij de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor opslagkosten ter grootte van € 1.299,05 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk aan de orde was. De opposant had zijn aanvraag voor bijstand ingediend, maar het college had deze afgewezen op 4 oktober 2023, en deze afwijzing was in bezwaar gehandhaafd op 28 december 2023.
De rechtbank heeft in het verzet uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak van 7 augustus 2024 terecht was. De opposant, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, had geen argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de eerdere beslissing. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat het niet in staat was om de aanvraag van de opposant te beoordelen, omdat hij niet had aangegeven waar hij feitelijk verbleef. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of hij recht had op bijstand in de gemeente Katwijk.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.