In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 3 augustus 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. De termijn is echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 3 mei 2024 had moeten plaatsvinden. Eiser heeft de minister op 4 november 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nog niet is gehoord en heeft daarom een langere beslistermijn opgelegd aan de minister. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Omdat het beroep gegrond is, heeft de rechtbank ook bepaald dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 9 december 2024.