In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 27 juni 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na het verstrijken van deze termijn is genomen. Eiser heeft de minister op 4 november 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 9 december 2024. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken.