ECLI:NL:RBDHA:2024:21609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
09/269326-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident in huiselijke kring met verminderd toerekeningsvatbaarheid en noodweerverweer

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op haar partner. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident dat plaatsvond op 14 oktober 2023 in Rijnsburg, waar de verdachte haar partner met een mes heeft verwond, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke grondslag voor een beroep op noodweer niet aannemelijk was gemaakt, en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van putatief noodweer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en haar een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en middelenproblematiek. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, die affectieschade en kosten van lijkbezorging vorderden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/269326-23
Datum uitspraak: 20 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] (Marokko),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. P.J.W. de Water naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 oktober 2023 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, althans in Nederland, [het slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [het slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat de verdachte van het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten moord, dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, te weten doodslag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, en dat zij daarom dient te worden vrijgesproken voor het impliciet primair ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023323112 danwel onderzoeksnummer DH6R023053, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 361).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 107-109):
Ik verklaar het volgende:
Op 14 oktober 2023 ontving ik een audio-opname van de melding die de verdachte El-Bouyadi had gedaan met het verzoek deze letterlijk uit te werken.
Gebruikte afkortingen:
CP: Centralist politie
VE: Verdachte [verdachte]
CP: 112 politie
CP: wat is er aan de hand?
VE: Het is hier uit de hand gelopen.
VE: Ik heb mijn vriend gestoken en ik heb een ambulance en politie nodig
VE: Ik heb met een mes gestoken (hijgt) en het is zo dicht bij zijn hart
CP: Bij zijn hart heeft u hem gestoken?
VE: Ja, ik heb gewoon uitgehaald
VE: Ik ben in Rijnsburg, [straatnaam]
CP: Die persoon, die u gestoken heeft, ademt hij nog?
VE: Ja, hij ademt heel zwaar, hij is nu flauw aan het vallen.
CP: Hoe heet die persoon?
VE: [het slachtoffer]
CP: Zit het mes nog in het lichaam?
VE: Nee, heb ik al eruit gehaald, het was een kleine steek, maar het is wel diep gegaan. Het was een uit de hand gelopen ruzie.
VE: (kennelijk tegen het slachtoffer) Haal je nog adem? Ga zo liggen. Je vroeg erom!
VE: (onverstaanbaar) Jezus man, je vroeg erom, klootzak.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 34-35):
Ik verklaar het volgende:
Op 14 oktober 2023 omstreeks 08:40 uur hoorde ik dat een surveillance-eenheid werd gestuurd naar de [adres] te Rijnsburg. Aldaar had de melder een man gestoken bij zijn hart. Ter plaatse aangekomen ben ik samen met [verbalisant 1] naar binnen gegaan. Ik zag voor mij een man, welke later [het slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt, ook in het vervolg: [het slachtoffer]) genaamd bleek te zijn, op de bank lag. Met zijn drieën hebben wij [het slachtoffer] naar de grond getild en zijn we gestart met reanimeren.
Ik ben in de woning gebleven totdat de inmiddels ter plaatse gekomen arts mededeelde dat [het slachtoffer] was overleden.
3. Het deskundigenverslag, op 22 november 2023 opgemaakt en ondertekend door I.H.R. Hundscheid, deskundige op het gebied van forensische pathologie, voor zover inhoudende (p. 269-272, 274):
Overledene: [het slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedag] 1975
Bovengenoemde persoon is levenloos aangetroffen te [adres]
in Rijnsburg op 14 oktober 2023.
In opdracht van de rechter-commissaris van Rechtbank Den Haag wordt nagegaan
de oorzaak van de dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
Steekletsel waarbij vitale structuren waren geraakt:Aan de voorzijde van de borst links, op circa 136,5 cm van de voetzoolrand en circa 8 cm van het midden was een horizontaal georiënteerd scherprandig huiddefect (steekletsel) van circa 1,8 cm. Vanuit dit letsel was een achterwaarts en naar rechts gericht steekkanaal met perforatie van onder meer de linkerborstspieren, de linker 2e tussenribruimte, de linker 3e rib, de linkerborstholte, het borstmiddenschot en de linkerondersleutelbeenslagader. De diepte van het steekkanaal was circa 4 cm (gemeten tot aan het bereiken van de borstholte).
Bij het steekletsel aan de voorzijde van de borst links was er onder meer perforatie van de linker 3e rib, linkerborstholte en linkerondersleutelbeenslagader. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies en long- en ademhalingsfunctiestoornissen op basis waarvan het overlijden volledig kan worden verklaard.
Conclusie:[het slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van één steekletsel aan de borst links.
4. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 15 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 74, 78-80):
V: We gaan even terug naar zaterdag (
de rechtbank begrijpt: 14 oktober 2023).
A: Er begint een worsteling
V: Wat heb jij in je handen?
A: Dat mesje.
A: Ik pakte het mes over met mijn rechterhand en ik zwaaide ermee.
V: Hoe ver stond John van je af?
A: Zo ver als nu
O: ongeveer 30/45 cm
O: Verdachte maakt een (horizontale, zwaaiende) beweging waardoor ze bij de onderkant van de linker ribbenkast van verbalisant [verbalisant 2] uitkomt.
A: Nee, ik heb gezien nadat hij zijn T-shirt uittrok dat er hoger wat zat, ongeveer hier.
O: Verdachte wijst de borststreek aan.
O: Verbalisant [verbalisant 3] ziet dat de verdachte een steekbeweging recht vooruit maakt.
A: Hij is daarna achteruit gegaan en hij pakte met zijn hand zijn borst. Hij deed zijn shirt omhoog en ik zag die wond. Toen heb ik 112 gebeld.
A: Ik zag bloed eruit komen. Het spoot eruit.
V: Toen je hem stak stond hij recht voor je?
A: Ja.
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 17 oktober 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende (blad 1 en 2):
De verdachte verklaart het volgende:
U vraagt wat voor bewegingen ik precies met het mes heb gemaakt. Ik deed zo naar voren.
Opmerking rechter-commissaris: ik zie dat de verdachte met haar rechterarm een beweging naar voren maakt.U vraagt welke richting de punt van het mes was. Dat was naar hem. Het was een vleesmes, een vlijmscherp mes.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [het slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) is overleden ten gevolge van een steekwond aan zijn borst. De verdachte heeft verklaard met een mes te hebben gezwaaid/gestoken en uit het forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat in totaal drie steekletsels aan het slachtoffer zijn toegebracht. Niet ter discussie staat dat de verdachte deze steekletsels heeft toegebracht en dat het slachtoffer als gevolg van één van deze steekletsels is overleden.
Opzet op de dood
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft met een scherp mes in haar hand met de punt naar voren gericht, terwijl zij zich op zeer korte afstand van het slachtoffer bevond, (meerdere keren) uitgehaald naar de borst- en buikregio van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in dat gedeelte van het lichaam vitale organen bevinden. Dergelijk handelen is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van haar handelen zou komen te overlijden, bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Moord of doodslagVoor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat bij de verdachte sprake is geweest van een vooropgezet plan om het slachtoffer om het leven te brengen. Het dossier geeft weliswaar blijk van eerdere (uit de hand gelopen) conflicten tussen de verdachte en het slachtoffer, maar een vooropgezet plan kan daaruit geenszins worden afgeleid. Een vooropgezet plan kan evenmin worden afgeleid uit de resultaten van het forensisch onderzoek, de telefoongegevens en de (wisselende) verklaringen van de verdachte. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat van voorbedachte raad geen sprake is en dat de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde feit (moord). Wel acht de rechtbank het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (doodslag) wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 14 oktober 2023 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [het slachtoffer] met een mes in het lichaam te steken.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van (putatief) noodweer(exces), omdat het door de verdachte geschetste noodweerscenario niet aannemelijk is geworden en ook als dit scenario wel wordt gevolgd geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces en dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de haar verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Bij een beroep op noodweer dient de rechtbank in de eerste plaats de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken, waarbij de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd (ECLI:NL:HR:2016:456).
Feitelijke grondslag van het beroep op noodweer
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er op 14 oktober 2023 een (fysiek) conflict tussen de verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de verklaringen die door de verdachte zijn afgelegd op hoofdlijnen en in detail van elkaar verschillen en zelfs (onderlinge) tegenstrijdigheden bevatten. De door de verdachte gestelde feitelijke toedracht van de noodweersituatie is daardoor niet aannemelijk geworden. Ook is geen andere feitelijke noodweersituatie aannemelijk geworden.
Zo heeft de verdachte in de eerste vijf verklaringen [1] die zij heeft afgelegd niet verklaard dat zij door het slachtoffer werd gewurgd en dat dat voor haar de aanleiding is geweest om hem met een mes te steken. Zij verklaarde dat het slachtoffer op de bank in slaap was gevallen, dat zij seksberichten van vrouwen op zijn telefoon zag, dat zij boos is geworden en de confrontatie met hem is aangegaan, dat hij haar tegen de spiegel heeft aangeslagen, waarna zij op de grond is gevallen en dat zij toen een mes heeft gepakt en hem heeft gestoken uit zelfverdediging, maar zegt niets over een verwurging. Dit, terwijl de verwurging in haar latere verklaringen juist centraal staat in het kader van haar beroep op noodweer. De verdachte heeft niet alleen haar verklaring aangevuld op het punt van de verwurging, zij heeft ook verschillende (tegenstrijdige) verklaringen afgelegd, ten aanzien van:
1) wie de confrontatie heeft opgezocht (zijzelf of het slachtoffer);
2) wat de aanleiding van de ruzie is geweest (binnenkomende seksberichtjes van webcammeiden die ze las op de telefoon van de verdachte toen hij in slaap was gevallen op de bank of dat het slachtoffer naar beneden kwam vanuit de slaapkamer boven, omdat hij seks wilde met de verdachte) en;
3) welke handelingen de verdachte heeft uitgevoerd in de aanloop naar het conflict (waaronder of zij nog moest beginnen met het snijden van de kip of dat zij dit al gedaan had of daarmee bezig was).
Daar komt bij dat de verdachte haar verklaring telkens aanpast wanneer zij geconfronteerd wordt met bevindingen die niet zonder meer passen bij een eerder door haar afgelegde verklaring. Zo heeft de verdachte niet verklaard dat zij in de ochtend het bed – waarin het slachtoffer volgens een van haar verklaringen heeft geslapen – heeft opgemaakt, totdat zij door de verbalisanten met de bevinding (het opgemaakte bed en hoe dat zich verhoudt tot haar verklaring) werd geconfronteerd. Ook heeft de verdachte in eerste instantie verklaard dat ze bezig was met koffie zetten, vervolgens dat zij
bezig was met de kipen daarom een mes in haar hand had, terwijl zij ook deze verklaring heeft aangepast toen de politie tegen haar zei dat de kip nog niet was gesneden en de bak van de kip op een onhandige plek stond achter de koffie. Ter zitting heeft zij op dit punt ook wisselende verklaringen afgelegd. Daarbij constateert de rechtbank dat de verdachte drie verschillende verklaringen heeft afgelegd over hoe zij aan het mes kwam waarmee ze het slachtoffer heeft gestoken, namelijk dat zij het mes in haar hand had omdat zij de kip zou gaan snijden, dat zij het mes in haar hand had omdat zij de kip had gesneden of nog bezig was met de kip, en dat zij het mes heeft gepakt nadat zij boos werd vanwege de seksberichten op de telefoon van het slachtoffer.
Forensisch onderzoek
Naar aanleiding van het door de verdachte in haar latere verklaringen geschetste noodweerscenario heeft tevens forensisch onderzoek plaatsgevonden naar de letsels bij de verdachte. Daaruit is naar voren gekomen dat een deel van de waargenomen letsels gedeeltelijk zouden kunnen passen bij de door de verdachte gegeven verklaringen, maar dat andere verklaringen eveneens mogelijk zijn. Hoewel de afwezigheid van bepaalde zichtbare letsels een voorafgaande geweldsinwerking niet uitsluit, bieden deze letsels naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan het door de verdachte aangevoerde noodweerscenario. Wel leidt de rechtbank uit dit forensisch onderzoek en de medische informatie af dat daarin in ieder geval geen ondersteuning wordt gevonden voor letsel aan de enkel, en daarmee voor de verklaring van de verdachte dat zij tijdens het conflict heeft gezien dat het bot uit haar enkel stak.
Evenmin biedt het door de verdachte verhaalde en uitgebeelde scenario bij de reconstructie voldoende ondersteuning aan het door haar geschetste noodweerscenario. De conclusie van dat onderzoek is slechts dat het door de verdachte geschetste scenario
niet in tegenspraak ismet de vastgestelde letselkenmerken van het slachtoffer en daarbij
kunnenpassen. Andere scenario’s zijn dus eveneens denkbaar, temeer nu niet ter discussie staat dat een (fysiek) conflict tussen de verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden op de betreffende dag.
Daarmee zijn de resultaten van het forensisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onderscheidend ten aanzien van de vraag of de verdachte wel of niet heeft gehandeld uit noodweer.
Conclusie
Nu de verdachte op hoofdlijnen en in detail wisselende verklaringen heeft afgelegd, zij haar verklaringen meerdere keren heeft aangepast nadat zij met bevindingen van de politie werd geconfronteerd en het forensisch onderzoek evenmin onderscheidend kan worden geacht, is veel onduidelijk gebleven over de toedracht en het verloop van het incident. Zo zijn omstandigheden die voor de beoordeling van een noodweersituatie van belang zijn onduidelijk gebleven, zoals wie de confrontatie heeft opgezocht en waarom de verdachte het mes in haar handen had. Dat maakt dat het door de verdachte geschetste noodweerscenario niet aannemelijk is geworden. Nu de rechtbank het aangevoerde noodweerscenario niet aannemelijk geworden acht, kan een beroep op putatief noodweer en noodweerexces om dezelfde redenen evenmin slagen. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de verdediging en acht het bewezen verklaarde en de verdachte strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de oplegging van een gevangenisstraf rekening te houden met de resultaten uit de telefoon van het slachtoffer en het gedrag van het slachtoffer jegens zijn cliënt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op haar partner. De verdachte heeft hem drie keer met een mes gestoken, waarna het slachtoffer als gevolg van één van deze steekverwondingen korte tijd daarna is overleden. Nadat de verdachte het slachtoffer meermaals heeft gestoken, heeft zij het alarmnummer gebeld en geprobeerd hulp te verlenen in afwachting van de hulpdiensten.
De verdachte heeft haar partner het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De ouders en andere naasten van het slachtoffer is daarmee onbeschrijfelijk leed aangedaan. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen door moeder en schoonzus. De nabestaanden zullen moeten leven met het pijnlijke gemis van hun zoon en (schoon)broer en zijn hierdoor getekend voor het leven.
De verdachte heeft met haar handelen ook de samenleving geschokt. Meerdere buurtbewoners hebben iets van het conflict die ochtend meegekregen en het handelen van de verdachte zal bij hen, maar ook bij anderen die ervan hebben gehoord, voor gevoelens van angst en onveiligheid hebben gezorgd.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat dergelijke zaken uniek en moeilijk te vergelijken zijn, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaar. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om dit uitgangspunt te verlaten en zal dit als algemeen vertrekpunt nemen bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2024 waaruit volgt dat de verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het triple Pro Justitia onderzoek over de verdachte van 22 april 2024. Daaruit is naar voren gekomen dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met een mengbeeld van cluster B- en C-trekken. Ook is sprake van stoornissen in het gebruik van cocaïne en alcohol, matig in ernst, die thans in remissie zijn onder toezicht. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde aanwezig, met dien verstande dat de stoornissen in het middelengebruik toen nog niet in remissie waren.
Hoewel het de rapporteurs niet duidelijk is geworden wat zich precies tussen de verdachte en het slachtoffer heeft afgespeeld in de aanloop naar het tenlastegelegde, kan wel worden gezegd dat bij de verdachte de emotie- en impulsregulatie onder druk komt te staan bij oplopende spanningen en problemen. Dit is volgens de rapporteurs het gevolg van haar persoonlijkheidspathologie, waarbij de rem op impulsen verder afneemt bij middelengebruik. Vanwege de langdurig bestaande pathologie is de verdachte op dergelijke momenten onvoldoende in staat om op een gezonde en adequate wijze gedragskeuzes af te wegen. Volgens de deskundigen is er geen aanleiding om aan te nemen dat de verdachte in het geheel niet in staat was haar vrije wil te bepalen, maar zij adviseren – gelet op het voorgaande – wel het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen en conclusie van de rapporteurs worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusie over en legt deze aan haar beslissing ten grondslag. De rechtbank concludeert dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit de aard en ernst van het bewezen verklaarde, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel over de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf dat aan dit incident een geschiedenis van huiselijk geweld over en weer vooraf is gegaan die aan de escalatie op 14 oktober 2023 heeft bijgedragen. Uit de politiemeldingen en de verklaringen van getuigen uit de omgeving van de verdachte en het slachtoffer is duidelijk geworden dat er – zowel ten aanzien van de verdachte als het slachtoffer – al langere tijd ernstige zorgen bestonden over de veiligheid binnen de relatie. Dat de verdachte deze afloop niet heeft gewild, is de rechtbank ook duidelijk. Verder komt uit de triple-rapportage naar voren dat de verdachte evident hulp nodig heeft. Hier zal de rechtbank bij de op te leggen maatregel nader op ingaan. Zij betrekt deze noodzaak om behandeling evenwel ook bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Meer dan de officier van justitie deed in haar eis, houdt de rechtbank rekening met de voor een adequate behandeling benodigde spoedige start daarvan. Dat betekent dat de op te leggen gevangenisstraf van kortere duur zal zijn dan door de officier van justitie is geëist. Dit is ook van belang voor de bescherming van de maatschappij waarin de verdachte uiteindelijk zal terugkeren. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
Uit de triple-rapportage blijkt dat de rapporteurs het risico op geweld inschatten als matig tot hoog. Het risico wordt volgens rapporteurs sterk bepaald door de persoonlijkheidspathologie. Tot op heden is de verdachte niet in staat gebleken om voor langere tijd voldoende stabiliteit en structuur in haar leven te bewaren en om bij een toename van problemen en spanningen zelfstandig uit de neerwaartse spiraal te komen. Volgens de rapporteurs is langdurige inzichtgevende psychotherapie en behandeling van de middelenproblematiek nodig, en kan – indien nodig – ook traumabehandeling worden ingezet. Deze behandeling dient volgens de deskundigen klinisch plaats te vinden, zodat de kans op schijnaanpassing klein is. Vanwege de ernst van het feit, alsmede gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek in combinatie bezien met het recidiverisico, is volgens rapporteurs een lange (klinische) behandeling vereist. Zij adviseren om aan de verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt door de rapporteurs niet haalbaar geacht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 april 2024. De reclassering schat zowel het recidiverisico als het risico op onttrekking aan voorwaarden in als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om middels een terbeschikkingstelling met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank neemt de adviezen van de Pro Justitia rapporteurs en de reclassering over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een matig tot hoog recidiverisico en dat langdurige klinische behandeling nodig is om dat risico te verminderen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, nu het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke delictsomschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat voldaan is aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, het recidiverisico matig tot hoog wordt ingeschat en dat voor de complexe en ernstige problematiek een langdurige, klinische behandeling vereist is. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt met het oog op het voorgaande niet afdoende geacht.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 22.029,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.529,21 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – gelet op het beroep op (putatief) noodweer(exces) – op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
De rechtbank overweegt dat de hierboven genoemde vorderingen door de nabestaanden van het slachtoffer zijn ingediend. Het slachtoffer is als gevolg het van het strafbare feit overleden. Op grond van het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 BW als benadeelde partij in het strafproces onder meer aanspraak maken op affectieschade en de kosten van lijkbezorging.
Ten aanzien van de immateriële schade
Affectieschade is schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Voor de in artikel 6:107, tweede lid, BW en artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van slachtoffers is het mogelijk om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij het Besluit vergoeding affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 17.500,00 voor een meerderjarig niet-thuiswonend kind of diens ouder. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding naar haar aard een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van het slachtoffer het gevolg is geweest van het handelen van de verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat [naam 1] en [naam 2] als ouders van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden horen en aldus een wettelijk recht hebben op vergoeding van affectieschade. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. Het door de benadeelde partijen gevorderde bedrag van telkens € 17.500,00 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan affectieschade daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023.
Ten aanzien van de materiële schade
Op grond van het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, BW kan degene die de kosten van lijkbezorging van het slachtoffer heeft gedragen, deze kosten vorderen. De term lijkbezorging is een verzamelterm en omvat meer dan alleen begrafeniskosten. De kosten moeten wel in een rechtstreeks verband staan tot het begraven van de overledene. Ook moeten de kosten – gelet op de omstandigheden waaronder de overledene leefde – in redelijkheid worden gemaakt.
De vordering, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de door [naam 1] gevorderde materiële kosten in rechtstreeks verband staan met de begrafenis van het slachtoffer. Het gevorderde bedrag van € 4.529,21 zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2023, de datum van de nota van de uitvaartverzorging.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregelen
[naam 1]
Nu de verdachte voor het impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit wordt veroordeeld en zij daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk is voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023;
  • € 4.529,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2023;
tot aan de dag waarop deze bedragen volledig zijn betaald, ten behoeve van [naam 1] .
[naam 2]
Nu de verdachte voor het impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit wordt veroordeeld en zij daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk is voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023 tot aan de dag waarop deze bedragen volledig zijn betaald, ten behoeve van [naam 2] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de veroordeelde en beveelt dat de veroordeelde van overheidswege zal worden verpleegd;
[naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 22.029,21, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan [naam 1] ,
te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 17.500,00 vanaf 14 oktober 2023 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald, en;
te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.529,21 vanaf 19 december 2023 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van:
- € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
- € 4.529,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2023 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 145 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 17.500,00, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan [naam 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. R.G. de Lange-Tegelaar, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal en MSc. J.I. Poelsma, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2024.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2023 (gesprek meldkamer, p. 107-109), een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2023 door verbalisant Mourik (p. 24-25), een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2023 door verbalisant Korff (p. 28), een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2023 (transport naar politiebureau, p. 22) en een proces-verbaal voorgeleiding na aanhouding, opgemaakt op 14 oktober 2023 (p.16).