ECLI:NL:RBDHA:2024:2159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 31 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is geaccepteerd. Eiser betoogt dat de eenheid van zijn gezin in het geding komt, omdat zijn echtgenote en kinderen ook in Nederland verblijven. Echter, de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen, aangezien de overdracht van het gezin aan Zweden was gewaarborgd.

De rechtbank stelt vast dat de keuze van eisers echtgenote om niet mee te werken aan de overdracht naar Zweden de situatie heeft gecreëerd waarin zij zich nu bevinden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1692

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.1693, op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Had de staatssecretaris eisers asielverzoek in behandeling moeten nemen om de eenheid van het gezin te waarborgen?
5. Eiser betoogt dat de eenheid van zijn gezin in het geding komt als hij aan Zweden wordt overgedragen. Nederland moet daarom zijn asielverzoek in behandeling nemen. Eiser is gehuwd met [naam] (hierna: eisers echtgenote) die samen met hun twee minderjarige kinderen ook in Nederland verblijft. Eisers echtgenote en hun kinderen zouden op 25 januari 2024 worden overgedragen aan Zweden. Eiser stelt dat zijn echtgenote en hun kinderen nog steeds in Nederland zijn. Inmiddels is de overdrachtstermijn van eisers echtgenote en hun kinderen verstreken. Dit betekent dat zij worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Overdracht van eiser aan Zweden zorgt ervoor dat de eenheid van het gezin in het geding komt.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit nog op het standpunt dat de eenheid van het gezin niet in het geding is nu de aanvraag van eisers echtgenote en hun kinderen ook niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser zal, net als zijn echtgenote en kinderen, worden overdragen aan Zweden, waardoor de eenheid van het gezin wordt gewaarborgd. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat eisers vrouw en kinderen vóór de uiterste overdrachtsdatum op het vliegveld aanwezig waren, alleen weigerden zij in het vliegtuig naar Zweden te stappen. Hierdoor is de overdrachtstermijn inmiddels verstreken. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat dit geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser (alsnog) op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen, omdat eiser en zijn echtgenote de huidige situatie zelf hebben gecreëerd, nu eisers echtgenote niet heeft meegewerkt aan de overdracht naar Zweden. De staatssecretaris wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 10 januari 2024 [2] waaruit blijkt dat het enkele gegeven dat eisers echtgenote en hun kinderen van de vreemdeling in Nederland verblijven en hier een asielprocedure doorlopen, de staatssecretaris niet als doorslaggevende omstandigheid had hoeven aanmerken.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de Dublinverordening erop is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. [3] In de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening zijn hiervoor waarborgen neergelegd. Omdat deze artikelen niet van toepassing zijn op de situatie waarin eiser verkeert, blijft de vraag over of Nederland op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening had moeten beslissen om eisers asielverzoek in behandeling te nemen. Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat elke lidstaat kan besluiten om een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de staatssecretaris hiervan terughoudend gebruikmaakt als Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is. Verder staat er, voor zover hier van belang, dat de staatssecretaris de bevoegdheid in ieder geval gebruikt als “bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.” Vanwege de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.
5.3.
Omdat de Zweedse autoriteiten zowel het terugnameverzoek in de procedure van eiser als het terugnameverzoek in de procedure van eisers echtgenote en kinderen hebben geaccepteerd, stelt de staatssecretaris terecht dat de eenheid van het gezin bij een overdracht aan Zweden was gewaarborgd. Het is de keuze van eisers echtgenote geweest om op het vliegveld de vlucht naar Zweden te weigeren. De staatssecretaris heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers echtgenote zelf de situatie heeft gecreëerd waarin zij en eiser nu verkeren, door niet mee te werken aan de overdracht aan Zweden en dat hij daarin geen reden hoeft te zien om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie bijvoorbeeld onder 14 van de preambule van de Dublinverordening.