ECLI:NL:RBDHA:2024:2159
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 31 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is geaccepteerd. Eiser betoogt dat de eenheid van zijn gezin in het geding komt, omdat zijn echtgenote en kinderen ook in Nederland verblijven. Echter, de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen, aangezien de overdracht van het gezin aan Zweden was gewaarborgd.
De rechtbank stelt vast dat de keuze van eisers echtgenote om niet mee te werken aan de overdracht naar Zweden de situatie heeft gecreëerd waarin zij zich nu bevinden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.