ECLI:NL:RBDHA:2024:21572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/6495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname private schuld door de minister van Financiën in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de minister van Financiën om zijn private schuld bij [naam 2] over te nemen, beoordeeld. Eiser, die is aangemerkt als gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire, had verzocht om overname van zijn schuld van € 5.514,85. De Dienst Toeslagen had deze overname geweigerd, omdat de schuld niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 5 juni 2024, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank concludeert dat de schuld van eiser niet is vastgelegd in een notariële akte van voor 1 juni 2021, wat een vereiste is voor overname onder de Wht. Eiser had ook geen bewijs geleverd dat de schuld voor deze datum opeisbaar was geworden. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden voor overname. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door de overheid die de overname zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de regeling voor het overnemen van private schulden niet bedoeld is om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om de private schuld van eiser bij [naam 2] ( [naam 2] ) over te nemen.
1.1
Met het primaire besluit van 30 maart 2023 heeft de Dienst Toeslagen geweigerd de private schuld van eiseres bij [naam 2] te betalen. Met het bestreden besluit van
18 augustus 2023 is verweerder bij die weigering gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. [naam 1] en mr. [naam 3] namens verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens geschorst, onder meer om door verweerder te laten onderzoeken of er verslagen beschikbaar zijn van de telefoongesprekken die eiser met de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN) heeft gevoerd. Partijen hebben reacties ingediend.
1.3
De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op
3 december 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen gedupeerden in aanmerking voor betaling van hun private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het betalen van de private schulden wordt uitgevoerd door de SBN.
3. Eiser heeft verzocht om overname van zijn schuld van € 5.514,85 bij [naam 2] . De SBN heeft bepaald dat de schuld niet wordt afbetaald, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Wht. De schuld van eiser is namelijk een informele schuld die niet is vastgelegd in een notariële akte opgemaakt voor 1 juni 2021 en die niet voor die datum opeisbaar is geworden.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder de schuld bij [naam 2] ten onrechte niet heeft overgenomen. De schuld is namelijk ontstaan in de periode voor 1 juni 2021, maar de vastlegging van die schuld in een notariële akte heeft plaatsgevonden op 3 februari 2023. Het opmaken van de notariële akte heeft op advies van de persoonlijk zaakbehandelaar plaatsgevonden, zodat eiser erop mochten vertrouwen dat zijn schuld overgenomen zou worden.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt dat de schuld van eiser niet voor overname in aanmerking komt, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht. De schuld is namelijk niet vastgelegd in een notariële akte van voor
1 juni 2021. Op de zitting van 5 juni 2024 heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat ook niet is voldaan aan de eis van opeisbaarheid van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt volgens verweerder niet.
Wat is het toetsingskader?
6. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt verweerder een geldschuld over als deze:
- is ontstaan na 31 december 2005;
- vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden; en
- niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (sub c).
Verder volgt uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht dat schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling (de zogenaamde informele/private schulden), alleen worden overgenomen als de schuld is vastgelegd in een notariële akte die is opgesteld in de periode tussen
1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn de resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Niet in geschil is dat de schuld van eiser bij [naam 2] niet is vastgelegd in notariële akte van voor 1 juni 2021. De schuld van eiser voldoet daarmee niet aan het vereiste van artikel 4.1, derde lid, aanhef onder b, van de Wht. Eiser heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. De schuld van eiser voldoet daarmee dus ook niet aan het vereiste van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 4.1 van de Wht worden gesteld aan overname daarvan.
8. Dat de private schuld moet blijken uit een notariële akte of rechterlijke uitspraak, is vastgelegd in een formele wet en geldt voor iedereen met private geldschulden. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld in haar uitspraak van 15 mei 2024 [2] , heeft de wetgever bewust gekozen voor het stellen van de eis van een notariële akte in de Wht. Dit betekent dat er op het punt van de eis van de notariële akte geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is meegenomen in de afweging van de wetgever.
9. Hoewel het voor eiser wellicht niet eerlijk voelt dat zijn schuld niet wordt overgenomen, laat dit onverlet dat de regeling voor het betalen van private schulden niet tot doel heeft om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. [3] Uit de memorie van toelichting bij de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [4] De rechtbank wijst er daarbij op, zonder af te willen doen aan de gevolgen die de toeslagenaffaire voor hem heeft, dat eiser in de relevante periode niet kampte met de incassomaatregelen waar andere ouders met private schulden wel mee kampten. Voor deze laatsten is deze regeling bedoeld. Overigens worden hun schulden dan niet helemaal overgenomen, maar alleen het opeisbare deel van de schuld. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiser, waarbij geen sprake is van een voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden schuld.
10. Ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel leidt niet tot het oordeel dat verweerder de schuld in afwijking van de wettelijke regeling door SBN moest laten overnemen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10.1
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Vereist is dat de toezegging, andere uitlating of gedraging afkomstig is van het bevoegde bestuursorgaan of aan het bevoegde bestuursorgaan moet worden toegerekend. Van toerekening van een onbevoegde uitlating is sprake als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, moet de vraag worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. [5]
10.2
Ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiser verwezen naar een e-mailbericht van zijn persoonlijk zaakbehandelaar van
4 november 2022. In dit e-mailbericht is – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“Ik heb ook nog even voor je nagevraagd wat betreft de schulden die je bij familie of vrienden hebt gehad. Private schulden die ontstaan zijn tussen 1-1-2006 en 1-6-2021 komen in aanmerking voor de private schulden regeling. Nadat u de schuld bij bijv u moeder notarieel is vastgelegd, kunt u deze voorleggen bij SBN. De hoofdsom (het bedrag van de schuld) zal alleen vergoed worden, indien deze direct opeisbaar is. Alleen de achterstanden van terugbetaling en de betaalde rentes en boetes komen in aanmerking voor vergoeding.”
10.3
De rechtbank leest in dit e-mailbericht geen ondubbelzinnige toezegging of andere uitlating waaruit eiser in de gegeven omstandigheden mocht afleiden dat verweerder de schuld bij [naam 2] zou overnemen, ook als niet aan de voorwaarde zou zijn voldaan van een notariële akte daterend van voor 1 juni 2021. Daar komt bij dat de persoonlijk zaakbehandelaar begeleiding geeft in het herstelproces en geen rol heeft bij het al dan niet overnemen van private schulden door de SBN. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom redelijkerwijs niet kunnen veronderstellen dat de persoonlijk zaakbehandelaar een standpunt namens verweerder heeft ingenomen over het kunnen overnemen van zijn private schuld.
10.4
Aan zijn beroep op het vertrouwensbeginsel legt eiser verder een telefoongesprek met een medewerker van SBN ten grondslag. Eiser wijst op een gesprek van 3 april 2023 waarin aan hem is meegedeeld dat de schuld bij [naam 2] ook kan worden overgenomen op basis van een na 1 juni 2021 daterende notariële akte. Uit de nadere stukkenwisseling en het besprokene op zitting blijkt dat bij SBN geen gespreksverslagen bewaard zijn gebleven. Dat is ongelukkig. Daaruit volgt – anders dan eiser betoogt – echter niet dat eisers weergave van de inhoud van het telefoongesprek door de rechtbank als vaststaand moet worden beschouwd. Maar, ook als de rechtbank dat wel zou doen en ervan uitgaat dat een gerechtvaardigde verwachting is gewekt, betekent dit niet dat verweerder ook had moeten besluiten tot overname van de schuld. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat die altijd moeten worden nagekomen. Dat is afhankelijk van een belangenafweging, waarbij zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachting in de weg kunnen staan. Strijd met de wet of het algemeen belang kunnen in dat verband zwaarder wegende belangen zijn. Als zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn te vergoeden als onderdeel van die besluitvorming. [6] Dat de notariële akte al voor het telefoongesprek van 3 april 2023 was opgesteld wijst erop dat eiser niet op basis van een door SBN gewekte verwachting heeft gehandeld. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder op basis van gewekt vertrouwen en in afwijking van de Wht de schuld aan [naam 2] had moeten overnemen of schade – bestaande uit notariskosten – had moeten vergoeden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit geldt ten aanzien van andere dan hypothecaire leningen, zie artikel 4.1, vierde lid, aanhef en
3.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 38.
4.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 43 en 45.
5.Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1778.
6.Uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4384.