ECLI:NL:RBDHA:2024:21559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/9244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van twijfel over terugkeer

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een visum kort verblijf. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag met het besluit van 27 november 2023 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 7 mei 2024 is de afwijzing gehandhaafd. Eiseres, geboren in 1979 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft op 20 oktober 2023 een visum aangevraagd om haar echtgenoot te bezoeken, die in Nederland woont. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres volgens hem onvoldoende heeft aangetoond dat zij tijdig zal terugkeren naar Marokko, en er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.

De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, de referent en een tolk aanwezig waren. Eiseres betoogt dat de minister te argwanend is en dat zij wel degelijk sociale en economische banden met Marokko heeft. De rechtbank overweegt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren. De rechtbank wijst erop dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de weigeringsgronden in de Visumcode voldoende zijn om een visum te weigeren.

Eiseres voert ook aan dat haar recht op familie- en gezinsleven (artikel 8 EVRM) in het geding is, maar de rechtbank oordeelt dat een visum voor kort verblijf niet de geëigende weg is om familieleven uit te oefenen. De rechtbank concludeert dat de minister het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard, en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen visum voor kort verblijf hoeft te krijgen en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/9244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

De minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een visum kort verblijf.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, meneer [referent] (referent), Z. Gharbaoui als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is geboren op [1979] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is op 5 april 2019 met de heer [referent] getrouwd. Zij heeft op 20 oktober 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar echtgenoot te bezoeken. Hij is de referent in deze procedure.
3. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres volgens hem het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Verder bestaat er volgens de minister redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, omdat niet is gebleken van (voldoende) sociale en economische binding met Marokko.
Twijfel over tijdige terugkeer
4. Eiseres voert aan dat de minister zich te argwanend opstelt over haar voornemen om tijdig terug te keren. De opgegeven reisduur van 99 dagen was duidelijk een vergissing en de reis is nog niet definitief geboekt. De minister heeft dit in de aanvraag- en bezwaarfase ook niet expliciet naar voren gebracht, zodat zij daar niet op kon reageren. Verder stelt eiseres dat zij wel degelijk sociale banden heeft met Marokko. Over de economische banden betoogt eiseres dat het in Marokko en ook voor veel gezinnen in Nederland heel gebruikelijk is dat zij niet werkt en door haar echtgenoot wordt onderhouden. Daaruit kan dus niet nog niet worden afgeleid dat eiseres Marokko wil verlaten en illegaal in Nederland wil gaan wonen. Eiseres wijst er daarbij ook op dat zij en haar echtgenoot zich aan de regels hebben gehouden en tot nu toe hun gezinsleven hebben ingevuld door bezoek van haar echtgenoot in Marokko. Volgens eiseres is het onredelijk dat zij haar echtgenoot nooit in Nederland zou mogen opzoeken.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode zijn ieder afzonderlijk voldoende om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie bijvoorbeeld het arrest Koushkaki) [1] beschikt de minister over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. De rechter kan het besluit van de minister hierover daarom slechts terughoudend toetsen. Uit het arrest Koushkaki volgt dat de verplichting van de autoriteiten van de lidstaten tot het afgeven van een visum veronderstelt dat er geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om tijdig terug te keren. Bij de beoordeling of die twijfel bestaat dienen de autoriteiten rekening te houden met enerzijds de algemene situatie in het land van de aanvrager en anderzijds zijn persoonlijke omstandigheden, met name zijn gezins- sociale en economische situatie, eventuele eerdere (il)legale verblijven in de lidstaten en de banden met het land waarin hij woont en in de lidstaten. Het is aan de visumaanvrager om informatie te verstrekken die de twijfel kan wegnemen. [2]
4.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van het visum te verlaten. De minister mocht de economische binding met Marokko onvoldoende aangetoond achten. Zoals eiseres zelf erkent, werkt zij niet en wordt zij door haar echtgenoot vanuit Nederland onderhouden. Dat dit gebruikelijk zou zijn in Marokko en voor veel gezinnen in Nederland, betekent niet dat de minister dit niet aan haar mocht tegenwerpen in het kader van de binding met Marokko. Immers, nu zij wordt onderhouden door haar echtgenoot vanuit Nederland, heeft zij geen inkomen waarvoor zij terug moet keren naar Marokko. Wat betreft de sociale binding heeft de minister mogen overwegen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de sociale binding van eiseres met Marokko zodanig sterk is dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. De minister mocht daarbij relevant vinden dat eiseres een echtgenoot heeft in Nederland en geen gezin heeft in Marokko waarvoor zij verantwoordelijk is. Evenmin is gebleken van andere (zorg)taken waarvoor zij dient terug te keren naar Marokko.
4.3.
Over het betoog van eiseres dat het bestreden besluit onredelijk is en dat de minister zich te argwanend opstelt over haar voornemen om tijdig terug te keren, overweegt de rechtbank als volgt. Gezien het juridisch kader dat is geschetst onder rechtsoverweging 4.1, mag de minister het criterium van de economische- en sociale binding met het land van herkomst hanteren om te bepalen of er twijfel bestaat over het voornemen van een aanvrager om tijdig terug te keren naar zijn land van herkomst. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat de minister de twijfel over tijdige terugkeer heeft gebaseerd op aannames en geen objectieve, geïndividualiseerde beoordeling heeft gemaakt. De minister heeft de twijfel over tijdige terugkeer toegelicht door te wijzen op feitelijke omstandigheden, zoals het feit dat eiseres geen werk heeft en wordt onderhouden door haar echtgenoot vanuit Nederland. Eiseres heeft geen stukken overgelegd om deze twijfel weg te nemen. Het betoog van eiseres treft dus geen doel.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de vreemdeling om Nederland vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten. Nu deze weigeringsgrond reeds voldoende is om tot afwijzing van de aanvraag te komen, behoeven de overige afwijzingsgronden en de beroepsgronden die daartegen waren gericht geen bespreking meer.
Artikel 8 EVRM, nationaal recht en Visumcode
5. Eiseres voert aan dat het onderdeel uitmaakt van haar recht op familie-/gezinsleven (artikel 8 EVRM) dat zij kan zien hoe haar echtgenoot in Nederland zijn leven leidt. Verder volgt volgens eiseres uit het nationale recht en de considerans van de Visumcode dat de minister bij de besluitvorming rekening moet houden met de individuele belangen van de aanvrager, evenredigheid, menselijke waardigheid en de rechten uit het EVRM. Eiseres stelt dat de minister niet aan deze verplichting heeft voldaan, omdat in het bestreden besluit slechts wordt verwezen naar bepalingen in de Visumcode. Eiseres wijst er ook op dat het primaire besluit van 27 november 2023 een kruisjesformulier betreft. Dat dit formulier mag worden gebruikt ontslaat de minister niet van zijn verplichting om het besluit zorgvuldig voor te bereiden en voldoende te motiveren.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat de minister niet heeft voldaan aan de voorbereidings-en motiveringseisen die voortvloeien uit het nationale recht en de considerans van de Visumcode. De rechtbank merkt daarbij op dat een visum voor kort verblijf in beginsel niet de geëigende weg is om het uitoefenen van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM mogelijk te maken, nu de visumaanvraag ziet op kort verblijf en niet op langdurig verblijf. In het bestreden besluit heeft de minister in overweging mogen nemen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan Nederland kort verblijf moet toestaan en dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar echtgenoot haar niet buiten het Schengengebied kan bezoeken. Eiseres heeft verder niet toegelicht welke omstandigheden of belangen in het bestreden besluit of in de voorbereiding daarvan onvoldoende zouden zijn meegenomen. Dat het primaire besluit een kruisjesformulier betreft, maakt ook niet dat sprake is van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek. Zoals eiseres ook erkent, is het kruisjesformulier het model dat bij de Visumcode is gevoegd en wordt voorgeschreven door de lidstaten. Het formulier mag dus door de minister ook zo worden gebruikt. Bovendien is niet alleen het kruisjesformulier ingevuld, maar de minister heeft per weigeringsgrond een motivering gegeven en eiseres toen ook al tegengeworpen dat haar voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld.
Hoorplicht
6. Eiseres voert aan dat de hoorplicht is geschonden. Als de minister twijfelt aan de intenties van haar en haar echtgenoot, dan ligt het juist in de rede om hen te horen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de minister alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar mag afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022. [3]
6.2.
In wat eiseres in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft de minister mede gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding hoeven zien om eiseres (of referent) nader te horen. Eiseres heeft bij het bezwaarschrift namelijk geen stukken overgelegd om haar sociale en economische binding met Marokko aan te tonen of om anderszins de twijfel over haar voornemen om tijdig terug te keren weg te nemen.
7. Het voorgaande betekent dat de minister het bezwaar mocht afwijzen als kennelijk ongegrond. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister eiseres geen visum voor kort verblijf hoefde te verstrekken. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
2.R.o. 67-73.