ECLI:NL:RBDHA:2024:21549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.34001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse eiser met homoseksuele geaardheid en motiveringsgebrek in besluit van de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die in 2015 zijn eerste asielaanvraag indiende, heeft recentelijk een opvolgende aanvraag ingediend, die door de Minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 4 december 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk. De rechtbank constateert dat de minister ten onrechte de afvalligheid van eiser niet als relevant element heeft aangemerkt, ondanks dat eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging vanwege zijn homoseksuele geaardheid en afvalligheid. De rechtbank oordeelt dat de minister de motiveringsplicht heeft geschonden door niet voldoende rekening te houden met de verklaringen van eiser en de relevante elementen van zijn asielrelaas. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34001
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1998] . Eiser heeft in 2015 een eerste asielaanvraag ingediend. De afwijzing van
die aanvraag staat inmiddels in rechte vast. Vervolgens heeft eiser in 2017 asiel aangevraagd in Duitsland en is hij in het kader van de Dublinverordening overgedragen aan Nederland.
Op 5 maart 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet- ontvankelijk verklaard. Op 5 november 2018 heeft eiser wederom een opvolgende aanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen en het door eiser daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Eiser heeft op 31 augustus 2021 opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 augustus 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. In aanloop naar de zitting heeft de minister de rechtbank bericht dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vervolgens de gemachtigde van eiser gevraagd of hij nog contact heeft met eiser. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank laten weten nog steeds contact met eiser te onderhouden.
3. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep¹, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer R. Modi als tolk en de gemachtigde van de minister.
1. Zaak NL24.34002.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bevoegdheid
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar
de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 22 augustus 2024 ten onrechte is genomen uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
Het asielrelaas
7. Eiser heeft op 31 augustus 2021 middels een M35-O-formulier een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aangegeven dat de reden om asiel in te dienen is gelegen in het besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan. Vervolgens heeft de minister eiser op 13 augustus 2024 gehoord omtrent zijn asielaanvraag. Tijdens dit gehoor heeft eiser aangegeven dat de reden voor zijn asielaanvraag is gelegen in zijn homoseksuele geaardheid.

Het bestreden besluit

8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
9. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
10. de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser.
9. De asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet. Bij de asielaanvraag van 5 november 2018 heeft eiser voor het eerst zijn homoseksuele geaardheid als asielmotief naar voren gebracht De minister is van oordeel dat eiser met zijn verklaringen niet zijn homoseksuele geaardheid aannemelijk heeft gemaakt. De minister stelt verder vast dat eiser tijdens het gehoor uitdrukkelijk heeft aangeven dat zijn opvolgende aanvraag alleen ziet op zijn geaardheid. De minister heeft het geloofwaardig geachte element verder beoordeeld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast heeft eiser volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet daarop komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Standpunt eiser
10. Eiser voert aan dat er sprake is van verwestering waardoor hij niet terug kan naar Afghanistan. Dat de minister van mening is dat hij dit eerst in de zienswijze naar voren heeft gebracht kan niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van de minister om iedere aanvraag te toetsen aan artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (de rechtbank begrijpt: Haarlem), van 27 maart 2024² en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 december 2024³. De minister kan zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt stellen dat terugkeerders naar Afghanistan geen reëel risico lopen op ernstige schade.

Het oordeel van de rechtbank

11. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het standpunt van de minister dat de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank zal dit daarom onbesproken laten.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte de door eiser genoemde afvalligheid niet als relevant element heeft aangemerkt. Alhoewel uit het gehoor blijkt dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij aan zijn asielaanvraag uitsluitend zijn homoseksuele geaardheid ten grondslag heeft gelegd, blijkt ook uit het gehoor dat eiser het een en ander heeft verklaard met betrekking tot zijn afvalligheid:

Waarom denkt u dat het voor u niet mogelijk is om terug te keren naar Afghanistan? Met andere woorden, wat vreest u bij een eventuele terugkeer naar Afghanistan?
Wegens mijn seksuele geaardheid. Bij terugkeer naar Afghanistan word ik gedood door de Taliban. Ik geloof ook niet in de Islam en ik ben homoseksueel dat is niet toegestaan.”⁴
U hebt Afghanistan verlaten in het jaar 2015. U was op dat moment 17 jaar oud. Verder verblijft u inmiddels negen jaar buiten Afghanistan. Waar baseert u uw vrees dan concreet op?
Wegens mijn religie natuurlijk. Ook vanwege mijn seksuele geaardheid. Ik durf niet terug te keren. Ik wil vrij rond kunnen lopen en doen wat ik wil. Je moet in Afghanistan alleen leven met angst. Zonder angst kan je daar niet leven. Je mag niet zeggen dat je homoseksueel bent.” ⁵

U verklaarde vandaag dat u niet meer gelooft in de islam. Tijdens uw gehoor opvolgende aanvraag van 7 oktober 2019 verklaarde u dat u nog praktiseerde toen u in Nederland was aangekomen. Bij uitspraak van 11 november 2019 is dit ook aan bod gekomen. De rechtbank heeft toen geoordeeld dat de IND terecht de afvalligheid niet als apart asielmotief heeft onderkend. Is dit bekend bij u?
Ik kan het me niet helemaal herinneren. Ik denk dat het wel klopt.” ⁶
3 NL24.35884 en NL24.35885.
4 Pagina 4 van het nader gehoor.
5 Pagina 4 van het nader gehoor.
6 Pagina 11 van het nader gehoor.

Als we kijken naar deze procedure en vandaag de dag, wat is er nu anders hieraan ten opzichte van wat u eerder hierover hebt verklaard?
Voor de goede orde. Ik heb asiel aangevraagd vanwege mijn homoseksualiteit. Niet wegens de afvalligheid. Ik weet dat het huidige regime beide niet accepteert. Dus als je homoseksueel bent of afvallig. (…) Ik was een moslim, maar niet gelovig. Ik heb nu geen religie.” ⁷

Hoe zou de Taliban erachter moeten komen dat u homoseksueel bent?Op vrijdag moet iedereen bidden. Als de Taliban je ziet en je bidt niet, dan moet je naar de moskee. Ze komen er toch achter.” ⁸
13. Gelet op deze verklaringen van eiser had de minister – in het kader van de samenwerkingsverplichting – ook de afvalligheid van eiser als relevant element moeten aanmerken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat volgens het beleid van de minister⁹ een asielmotief een onderwerp of verhaallijn in het asielrelaas van een vreemdeling is dat verband houdt met of relevant is bij de beoordeling of iemand te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Eiser heeft – gelet op de hiervoor geciteerde passages – zijn gestelde afvalligheid ook gekoppeld aan zijn vrees om terug te keren. Daarom had de minister eiser hier nader over moeten horen en kon de minister niet volstaan met het enkel aannemen van de homoseksuele geaardheid van eiser als asielmotief. Aan het besluit kleeft gelet op het voorgaande een motiveringsgebrek. In zoverre slaagt het beroep.
13. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de minister de eerst in de zienswijze benoemde verwestering van eiser niet als relevant element heeft hoeven aan te merken. In het gehoor zijn namelijk geen aanknopingspunten te vinden dat eiser verwestering aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd of dat dit volgens eiser een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. De stelling van eiser dat de minister hier ambtshalve aan had moeten toetsen, omdat eiser al negen jaar in Nederland verblijft, volgt de rechtbank niet. Het is aan eiser om zijn asielmotieven kenbaar te maken.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit in strijd met de motiveringsplicht is genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien nu eiser nader moet worden gehoord. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
15. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
7 Pagina 11 van het nader gehoor.
8 Pagina 12 van het nader gehoor.
9 Paragraaf C1/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 december 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.