In deze zaak gaat het om de partiële verdeling van de nalatenschap van een overleden moeder, waarbij twee broers, eiser en gedaagde, in geschil zijn over onrechtmatige onttrekkingen aan de nalatenschap. De moeder overleed op 7 december 2023, en de broers hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatige onttrekkingen heeft gedaan aan het vermogen van de erflaatster, terwijl gedaagde dit betwist en stelt dat de betalingen schenkingen waren. De rechtbank heeft de procedure besproken, inclusief de ingediende stukken en de relevante feiten. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun vorderingen en argumenten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap voldoende positieve bestanddelen bevat om de schulden te voldoen, en dat er geen sprake is van wilsonbekwaamheid van de erflaatster ten tijde van de betwiste betalingen. De rechtbank concludeert dat de nalatenschap een vordering heeft op gedaagde voor de onttrekkingen na het overlijden van de erflaatster, maar niet voor de onttrekkingen die voor het overlijden hebben plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdeling van de banksaldi vastgesteld, waarbij iedere partij recht heeft op een gelijk deel van de nalatenschap, na aftrek van de schulden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.