ECLI:NL:RBDHA:2024:21539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/09/667241 / HA ZA 24/475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële verdeling van de nalatenschap van erflaatster met geschil over onrechtmatige onttrekkingen door een van de erfgenamen

In deze zaak gaat het om de partiële verdeling van de nalatenschap van een overleden moeder, waarbij twee broers, eiser en gedaagde, in geschil zijn over onrechtmatige onttrekkingen aan de nalatenschap. De moeder overleed op 7 december 2023, en de broers hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatige onttrekkingen heeft gedaan aan het vermogen van de erflaatster, terwijl gedaagde dit betwist en stelt dat de betalingen schenkingen waren. De rechtbank heeft de procedure besproken, inclusief de ingediende stukken en de relevante feiten. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun vorderingen en argumenten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap voldoende positieve bestanddelen bevat om de schulden te voldoen, en dat er geen sprake is van wilsonbekwaamheid van de erflaatster ten tijde van de betwiste betalingen. De rechtbank concludeert dat de nalatenschap een vordering heeft op gedaagde voor de onttrekkingen na het overlijden van de erflaatster, maar niet voor de onttrekkingen die voor het overlijden hebben plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdeling van de banksaldi vastgesteld, waarbij iedere partij recht heeft op een gelijk deel van de nalatenschap, na aftrek van de schulden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/667241 / HA ZA 24/475
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Partijen zijn broers van elkaar en hebben een geschil over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder, die is overleden op 7 december 2023. [eiser] stelt zich kort gezegd op het standpunt dat [gedaagde] onrechtmatige onttrekkingen heeft gedaan aan het vermogen van erflaatster en aan de nalatenschap, waardoor de nalatenschap vorderingen heeft op [gedaagde] . [gedaagde] betwist dit. Beide partijen hebben gevorderd de verdeling, dan wel de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Daarna volgt een opsomming van de vorderingen die partijen over en weer hebben ingesteld en de juridische argumenten die zij daarvoor gebruiken, gevolgd door een beoordeling van die argumenten en van de vorderingen. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 mei 2024 met (nagezonden) producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 10;
- het tussenvonnis van 25 september 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald; en
- de brief met producties 14 tot en met 16 van de zijde van [eiser] .
2.2.
Op 29 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
2.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling de vorderingen in conventie en reconventie voor zover deze zien op de verdeling van de inboedel van erflaatster en het stuk grond in Suriname ingetrokken. Daarnaast heeft [eiser] de vordering voor zover deze ziet op onttrekkingen aan het vermogen van erflaatster vóór overlijden beperkt tot een drietal opnames. De rechtbank merkt op dat de in de verdeling gevorderde bedragen niet zijn aangepast aan deze laatste eiswijziging. In de beoordeling zal hierop nader worden ingegaan.
2.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 7 december 2023 is overleden mevrouw [naam] (hierna: erflaatster). Uit het huwelijk van erflaatster met haar vooroverleden echtgenoot zijn twee kinderen geboren. Dit zijn de partijen bij deze procedure: [eiser] en [gedaagde] .
3.2.
Ten tijde van haar overlijden was erflaatster ongehuwd. Erflaatster heeft bij testament van 30 januari 1992 over haar nalatenschap beschikt. Bij dit testament heeft erflaatster haar echtgenoot en haar kinderen tot haar enige erfgenamen benoemd, tezamen en voor gelijke delen. Nu de echtgenoot van erflaatster reeds is overleden, zijn [eiser] en [gedaagde] de enige erfgenamen.
3.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard en zij zijn samen, ieder in de hoedanigheid van vereffenaar, gehouden de nalatenschap te vereffenen.
3.4.
Bij beschikking van 13 september 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank het verzoek van [eiser] tot onderbewindstelling van de goederen van erflaatster afgewezen.
3.5.
In september 2022 heeft erflaatster haar woning verkocht, waarna zij is verhuisd naar een verzorgingshuis. Erflaatster heeft de koopovereenkomst op 9 september 2022 zelf getekend. Bij akte van 28 december 2022 is de woning geleverd aan de koper. Erflaatster heeft de notaris gevolmachtigd om namens haar de leveringsakte te tekenen.
3.6.
In de jaren voorafgaand aan het overlijden van erflaatster hielp [gedaagde] erflaatster met de financiën, waaronder het doen van overboekingen via internetbankieren. Erflaatster was niet in staat om zelfstandig betalingen te verrichten via internetbankieren.
3.7.
Op 31 januari 2023 is er een bedrag van € 7.500,- overgemaakt van de bankrekening van erflaatster bij de Rabobank naar de bankrekening van [gedaagde] . Op 26 maart 2023 zijn er twee afzonderlijke betalingen van € 40.000,- gedaan van de bankrekening van erflaatster bij de Rabobank naar de bankrekening van [gedaagde] . Voornoemde betalingen zijn niet voorzien van een omschrijving.
3.8.
Op 7 december 2023 heeft [gedaagde] zes keer € 5.000,- overgemaakt van de bankrekening van erflaatster bij de Rabobank naar zijn eigen bankrekening onder vermelding van ‘begrafeniskosten’.
3.9.
Op 12 januari 2024 heeft [gedaagde] vier keer € 5.000,- overgemaakt van de bankrekening van erflaatster bij de Rabobank naar zijn eigen bankrekening onder vermelding van ‘zekerstelling ter betaling belastingen’.
3.10.
Op 27 maart 2024 heeft [gedaagde] een bedrage van € 11.305,05 overgemaakt van de bankrekening van erflaatster bij de ING-bank naar zijn eigen bankrekening onder vermelding van ‘gedeelte erfenis [gedaagde] ’.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis ter zitting, – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de nalatenschap van erflaatster als volgt vast te stellen:
I. a. aan [gedaagde] wordt toegedeeld de schuld die hij heeft jegens de nalatenschap ter zake onttrekkingen uit het vermogen van erflaatster/de nalatenschap ten bedrage van € 171.798,72;
b. aan [eiser] worden toegedeeld de saldi op de bankrekeningen bij de Rabobank en de ING-bank, met een gezamenlijk beloop van € 195.554,40;
ter zake voorstaande toedeling dient [eiser] aan [gedaagde] een bedrag te
voldoen van € 11.877,84, welk bedrag niet eerder dan een maand na het in dezen te wijzen vonnis opeisbaar zal zijn.
c. [gedaagde] zal de aangifte inkomstenbelasting van erflaatster over 2022 en 2023 verzorgen en de aangiften en aanslagen aan [eiser] doen toekomen. De aanslagen worden bij helfte verdeeld of verrekend;
II. kosten rechtens.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Daarnaast vordert [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling als volgt vast te stellen met veroordeling van [eiser] in de daadwerkelijke proceskosten, althans in de proceskosten, de eventuele nakosten daaronder begrepen, althans zodanig te oordelen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren:
I. het voorschot aan [gedaagde] wordt toebedeeld aan [gedaagde] ;
II. van het bedrag in depot bij [gedaagde] wordt € 11.305,05 overgemaakt c.q. toebedeeld aan [gedaagde] (de rechtbank begrijpt: [eiser] ), zodat partijen een gelijk voorschot hebben ontvangen;
III. de na te komen schulden worden voldaan uit het restant van het depotbedrag, dat na betaling van het voorschot nog € 19.254,26 bedraagt;
IV. als alle schulden zijn voldaan wordt het eventuele restantbedrag in depot tussen partijen bij helfte verdeeld;
V. het banksaldo wordt tussen partijen bij helfte verdeeld;
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1.
De rechtbank dient in deze procedure een beslissing te nemen over de verdeling van de saldi op de bankrekeningen van erflaatster. Omdat [eiser] en [gedaagde] de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, zal de rechtbank eerst nagaan of de nalatenschap conform de wettelijke voorschriften is vereffend en, indien dit niet het geval is, of onder voorwaarden toch tot verdeling van de nalatenschap kan worden overgegaan. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de overboekingen van de bankrekeningen van erflaatster (zowel voor als na overlijden overlijden) naar de bankrekening van [gedaagde] en antwoord geven op de vraag of de nalatenschap ter zake vorderingen heeft op [gedaagde] . Aansluitend zal in dit verband worden gekeken naar de door [gedaagde] voldane schulden van de nalatenschap. Tot slot zal de rechtbank uiteenzetten hoe de banksaldi moeten worden verdeeld en wie welke proceskosten moet dragen.
Moet er worden vereffend? Nee.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] en [gedaagde] de nalatenschap van hun moeder beneficiair hebben aanvaard. Vanwege de beneficiaire aanvaarding dient de nalatenschap van erflaatster overeenkomstig de wettelijke voorschriften van afdeling 3, titel 6 Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (‘vereffening van de nalatenschap’) te worden afgewikkeld. [eiser] en [gedaagde] zijn, als de twee erfgenamen, gezamenlijk belast met het beheer over en de vereffening van de nalatenschap.
5.3.
Een vereffenaar heeft tot taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen (artikel 4:211 lid 1 BW). In geval van beneficiaire aanvaarding zijn de erfgenamen zelf vereffenaar, behalve wanneer de rechtbank een vereffenaar benoemt. Dit laatste is hier niet gebeurd. Het gaat dus om de zogeheten ‘lichte vereffening’. De kern van een lichte vereffening betreft het opmaken van de boedelbeschrijving (artikel 4:211 lid 3 BW), het per brief oproepen van de bekende schuldeisers tot indiening van hun vorderingen (artikel 4:214 lid 1 en lid 2 BW), het te gelde maken van goederen van de nalatenschap voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is (artikel 4:215 lid 1 BW) en het voldoen van de vorderingen (artikel 4:220 BW). Wanneer blijkt dat de schulden groter zijn dan de baten, dient de vereffenaar de kantonrechter hiervan ten spoedigste op de hoogte te brengen zodat de kantonrechter eventueel een vereffenaar kan benoemen (artikel 4:199 lid 2 BW). Daarvan is in deze zaak geen sprake.
5.4.
In onderhavige zaak zijn nog niet alle vorderingen op de nalatenschap voldaan en is de vereffening van de nalatenschap nog niet voltooid. Uitgangspunt is dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap moeten voltooien alvorens zij tot verdeling kunnen overgaan, om te waarborgen dat de vorderingen van de schuldeisers zoveel mogelijk uit de nalatenschap worden voldaan. De Hoge Raad heeft echter in zijn uitspraak van 19 mei 2017 [1] een opening gegeven om, in het geval dat de vereffening nog niet is voltooid, toch reeds te beslissen op een vordering tot verdeling: de rechter dient dan in overleg met partijen te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om op de vordering te kunnen beslissen op een wijze die voldoende rekening houdt met de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap. Daarbij kan worden gedacht aan het aanhouden van de zaak totdat alsnog vereffening heeft plaatsgevonden, aan een verdeling onder voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgt, of aan een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat.
5.5.
De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling met partijen besproken of het mogelijk is om nu al te beslissen op de vordering tot verdeling van de nalatenschap. Tijdens die bespreking is genoegzaam gebleken dat de nalatenschap ruimschoots voldoende positieve bestanddelen bevat om de (te verwachten) schulden te voldoen. De schulden van de nalatenschap betreffen een aanslag inkomstenbelasting (er is nog geen definitieve aanslag), een mogelijke aanslag ter zake de grond in Suriname en de nog te maken kosten voor het bijschrijven van de naam van erflaatster op de grafsteen en de renovatie van deze grafsteen. Om de belangen van de schuldeisers te waarborgen en de resterende en nog te verwachte schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen, hebben partijen ermee ingestemd dat € 20.000,- op (één van) de ervenrekeningen zal blijven staan. Dit brengt met zich dat nu reeds tot verdeling van de resterende banksaldi kan worden overgegaan.
5.6.
Partijen zijn het erover eens dat zij ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de nalatenschap van hun moeder. Het lukt hen echter niet om overeenstemming te bereiken over de (omvang en de) verdeling van de banksaldi van erflaatster. Om de verdeling te kunnen vaststellen, moet de rechtbank eerst de door [eiser] gestelde onttrekkingen aan het vermogen van erflaatster beoordelen.
Is er sprake van onttrekkingen aan het vermogen van erflaatstervooroverlijden en heeft de nalatenschap uit dien hoofde een vordering op [gedaagde] ? Nee.
5.7.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] tijdens het leven van erflaatster gelden heeft onttrokken aan haar vermogen, zodat de nalatenschap ter zake vorderingen heeft op [gedaagde] . Het gaat in dit verband specifiek om een drietal transacties die zijn verricht van de bankrekening van erflaatster naar de bankrekening van [gedaagde] , te weten een overboeking ten bedrage van € 7.500,- op 31 januari 2023 en twee overboekingen van € 40.000,- op 26 maart 2023. Volgens [eiser] zijn deze betalingen door [gedaagde] zonder rechtsgrond verricht. Het is onaannemelijk dat de transacties – gelet op het feit dat het substantiële bedragen betreft die niet zijn voorzien van een omschrijving – schenkingen zijn geweest. Bovendien heeft [gedaagde] geen aangifte schenkbelasting gedaan. Omdat een rechtsgeldige grondslag voor de overboekingen ontbreekt, meent [eiser] dat er sprake is van onverschuldigde betaling dan wel onrechtmatige daad.
5.8.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de overboekingen schenkingen zijn geweest, stelt [eiser] zich op het standpunt dat deze schenkingen vernietigbaar zijn. Hij legt hieraan ten grondslag dat erflaatster, gelet op haar geestelijke toestand, ten tijde van de overboekingen wilsonbekwaam was en dus niet in staat was om haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Volgens [eiser] kampte erflaatster met psychische problemen en was zij geregeld verward. Het beheer van het vermogen van erflaatster werd in de laatste jaren van haar leven grotendeels uitgevoerd door [gedaagde] . [eiser] biedt van zijn stelling dat erflaatster wilsonbekwaam was getuigenbewijs aan in de persoon van de heer [naam 2], professioneel bewindvoerder, die voor erflaatster op vrijwillige basis het beheer over haar financiën heeft gevoerd in 2016 en 2017.
5.9.
[gedaagde] betwist dat de drie door [eiser] aangehaalde betalingen zijn verricht zonder rechtsgrond en dat de nalatenschap uit dien hoofde vorderingen op hem heeft. Volgens [gedaagde] betreffen de betalingen schenkingen van erflaatster aan hem. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] in dit verband als toelichting naar voren gebracht dat erflaatster het bedrag van € 80.000,- aan hem heeft geschonken nadat zij het geld uit de verkoop van haar woning had ontvangen. Erflaatster gaf hierbij aan dat zij [eiser] in het verleden substantiële bedragen had geschonken en dat zij deze ongelijkheid wilde ‘rechttrekken’. Desgevraagd vond erflaatster het niet nodig om een omschrijving bij de overboekingen te vermelden. Het bedrag van € 7.500,- omvat volgens [gedaagde] de belastingvrije schenking die hij jaarlijks ontving plus een extra bedrag in verband met alles wat er is geregeld rondom (de verhuizing uit) de woning van erflaatster.
5.10.
[gedaagde] betwist verder dat erflaatster ten tijde van de overboekingen wilsonbekwaam was. Erflaatster was volgens hem tot aan haar overlijden zelf in staat om haar financiën te beheren en het was haar beslissing om voornoemde schenkingen aan [gedaagde] te doen. Het feit dat [gedaagde] de betalingen feitelijk heeft verricht via internetbankieren, omdat erflaatster dit zelf niet kon, doet hieraan niet af. [eiser] heeft niets gesteld waaruit blijkt dat erflaatster wilsonbekwaam was. Dat erflaatster wilsbekwaam was volgt bovendien uit de beschikking van de kantonrechter van 13 september 2022, waarin het verzoek van [eiser] tot onderbewindstelling van de goederen van erflaatster is afgewezen. De kantonrechter heeft destijds vastgesteld dat erflaatster ten volle in staat was om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Daarbij komt dat de woning van erflaatster in december 2022 is geleverd aan de koper. De notaris achtte erflaatster dus wilsbekwaam om de woning te leveren, hetgeen de notaris in een gesprek met erflaatster, waar [gedaagde] niet bij was, heeft vastgesteld.
5.11.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de vraag of erflaatster ten tijde van de overboekingen in januari 2023 en maart 2023 al dan niet wilsbekwaam was. Daarbij wordt overwogen dat het algemene uitgangspunt geldt dat volwassenen wilsbekwaam zijn, tenzij het tegendeel blijkt. Ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt het op de weg van [eiser] om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat erflaatster ten tijde van de overboekingen aan [gedaagde] wilsonbekwaam was. Hierin is [eiser] naar het oordeel van de rechtbank om de volgende redenen niet geslaagd.
5.12.
De enkele stelling dat erflaatster van tijd tot tijd in de war was en dat zij psychische problemen had is in dit verband, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende. De rechtbank laat in de beoordeling expliciet meewegen dat ten aanzien van erflaatster geen beschermingsmaatregel zoals meerderjarigenbewind of curatele was ingesteld. De kantonrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 september 2022 het verzoek van [eiser] tot onderbewindstelling van de goederen van erflaatster afgewezen. Verder is relevant dat erflaatster in december 2022 ten behoeve van de verkoop van haar woning een (medewerker van een) notaris heeft gemachtigd om de leveringsakte te ondertekenen. Deze notaris is in dit verband verplicht geweest de wilsbekwaamheid van erflaatster te onderzoeken.
5.13.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat nu in de maanden voorafgaand aan de overboekingen meerdere keren door onafhankelijke derden positief geoordeeld is over de wilsbekwaamheid van erflaatster, had het op de weg van [eiser] gelegen om onderbouwd en concreet te stellen waaruit blijkt dat erflaatster handelingsonbekwaam was ten tijde van de overboekingen. Dat heeft [eiser] niet gedaan, zodat de rechtbank niet van het algemene uitgangspunt afwijkt dat erflaatster wilsbekwaam was. Nu [eiser] onvoldoende concreet heeft gesteld sprake is van wilsonbekwaamheid, wordt aan bewijslevering over de wilsbekwaamheid niet toegekomen.
5.14.
Uit voorgaand randnummer volgt dat erflaatster in staat was om zelfstandig over haar vermogen te beschikken. In beginsel moet er daarom van worden uitgegaan dat de aan [gedaagde] verrichte betalingen met instemming van erflaatster zijn gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de aan [gedaagde] gedane betalingen onverschuldigd zijn betaald dan wel dat sprake is van een onrechtmatige daad. In het bijzonder weegt de rechtbank mee dat het voor de beoordeling niet van belang is of erflaatster in het verleden ook geld geschonken heeft aan [eiser] , en zo ja, welk bedrag. Het staat erflaatster immers vrij om zelf te beschikken over haar vermogen en zelf te bepalen aan wie en voor welk bedrag zij een schenking doet. De omstandigheden dat [gedaagde] de betalingen feitelijk heeft verricht en dat het gaat om grote bedragen zonder omschrijving zijn in dit verband onvoldoende. Ook het feit dat [gedaagde] geen aangifte schenkbelasting heeft gedaan, hetgeen wel op zijn weg gelegen had, rechtvaardigt niet de conclusie dat de betalingen zonder instemming van erflaatster zijn verricht.
5.15.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank [eiser] niet volgt in zijn standpunt dat [gedaagde] tijdens het leven van erflaatster onrechtmatig gelden aan haar vermogen heeft onttrokken. De nalatenschap heeft ten aanzien van de betalingen die voor het overlijden van erflaatster zijn gedaan dus geen vorderingen op [gedaagde] .
Is er sprake van onttrekkingen aan het vermogen van erflaatsternaoverlijden en heeft de nalatenschap uit dien hoofde een vordering op [gedaagde] ? Ja, de nalatenschap heeft een vordering op [gedaagde] ten bedrage van
61.305,05.
5.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] na het overlijden van erflaatster een bedrag van in totaal € 61.305,05 van de bankrekening van erflaatster naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt.
5.17.
[eiser] stelt dat [gedaagde] dit bedrag aan de nalatenschap heeft onttrokken en dat de nalatenschap ter zake een vordering op hem heeft, althans dat de betalingen moeten worden beschouwd als een voorschot op de verdeling van de nalatenschap. [gedaagde] stelt dat een bedrag van € 11.305,05 een voorschot op de erfenis betreft en dat hij een deel van het resterende bedrag heeft aangewend om schulden van de nalatenschap te voldoen. Het restantbedrag komt volgens [gedaagde] toe aan de nalatenschap en moet, na voldoening van resterende schulden van de nalatenschap, tussen partijen worden verdeeld.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat de overboekingen ten bedrage € 61.305,05 van de bankrekening van erflaatster naar de bankrekening van [gedaagde] zonder titel zijn verricht. Dit brengt met zich dat de nalatenschap in beginsel een vordering ter hoogte van dit bedrag heeft op [gedaagde] . De rechtbank zal hierop later, in het kader van de verdeling van de banksaldi, nader ingaan. In die beoordeling zal ook worden betrokken of uitgaven die [gedaagde] heeft gedaan ten behoeve van de nalatenschap verrekend kunnen worden met deze vordering.
5.19.
Erflaatster had twee bankrekeningen bij Rabobank met [bankrekening 1] en [bankrekening 2] . Daarnaast had zij twee bankrekeningen bij ING-Bank met [bankrekening 3] en [bankrekening 4] (gekoppelde spaarrekening). Partijen zijn het erover eens dat de banksaldi in april 2024 achtereenvolgens € 82.942,60, € 101.206,74, € 11.405,06 en nihil bedroegen (gezamenlijk
€ 195.554,40). Vaststaat verder dat [gedaagde] na het overlijden van erflaatster een bedrag van
€ 61.305,05 aan zichzelf heeft overgeboekt van de bankrekeningen van erflaatster en dat de nalatenschap ter zake een vordering op hem heeft. Dit bedrag moet eveneens in de verdeling worden betrokken en zal daarom bij de banksaldi worden opgeteld. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van andere transacties na het overlijden van erflaatster die voor de verdeling van de banksaldi relevant zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de banksaldi voor een bedrag van (€ 82.942,60 + € 101.206,74 + € 11.405,06 + € 61.305,05 =) € 256.859,45 in de verdeling moeten worden betrokken. Partijen hebben ieder recht op de helft van dit bedrag.
5.20.
Strikt genomen zou [gedaagde] het aan zichzelf overgeboekte geld moeten terugstorten op de ervenrekening, voordat de banksaldi kunnen worden verdeeld. Een praktischere oplossing is echter om het reeds door [gedaagde] ontvangen geld te verrekenen met zijn (nog te ontvangen) erfdeel. [gedaagde] stelt verder dat hij een deel van het naar zichzelf overgemaakte bedrag heeft aangewend om schulden van de nalatenschap te voldoen. De rechtbank zal in het navolgende nagaan in hoeverre [gedaagde] inderdaad schulden van de nalatenschap heeft voldaan. De door [gedaagde] namens de nalatenschap afgeloste schulden kunnen vervolgens eveneens worden verrekend in de verdeling van de nalatenschap.
Heeft [gedaagde] schulden van de nalatenschap afgelost? Ja, ten bedrage van € 17.347,69 (voorwaardelijk te vermeerderen met een bedrag van € 1.093,-).
5.21.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij een deel van het aan zichzelf overgemaakte bedrag heeft aangewend om de uitvaart van erflaatster te kunnen regelen en betalen. Hij heeft in dit verband verschillende betalingen verricht, waaronder de kosten voor de uitvaartondernemer (€ 12.178,24), welke kosten hij met een factuur heeft onderbouwd, kosten ten behoeve van een schenking aan de kerk (€ 600,-) en kosten voor blazers (€ 800,-). [eiser] heeft niet betwist dat [gedaagde] deze kosten heeft betaald en evenmin heeft hij betwist dat dit kosten betreffen die ten laste komen van de nalatenschap.
5.22.
Verder heeft [gedaagde] diverse overige kosten aangevoerd die hij namens de nalatenschap zou hebben voldaan, waaronder kosten voor de verklaring van erfrecht (€ 712,50), kosten voor de Sociale Verzekeringsbank (€ 365,93) en kosten voor het Zilveren Kruis (€ 385,-). Hij heeft deze kosten met facturen onderbouwd. Voornoemde kosten zijn door [eiser] evenmin betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat ook deze kosten schulden van de nalatenschap betreffen. Hetzelfde geldt voor de kosten voor de akte beneficiaire aanvaarding ten bedrage van € 155,-. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat hij tot en met augustus 2024 maandelijks kosten heeft betaald ten behoeve van de opslag van de inboedel van erflaatster ten bedrage van in totaal € 2.151,02, welke kosten hij met bankafschriften heeft onderbouwd. [eiser] heeft betwist dat deze kosten voor rekening van de nalatenschap komen. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat er spullen van erflaatster in een opslagruimte zijn opgeslagen. Vanzelfsprekend is dat hiermee kosten zijn gemoeid. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] de opslagkosten onvoldoende heeft weersproken, zodat deze als schulden van de nalatenschap zullen worden gekwalificeerd.
5.23.
[gedaagde] heeft ook nog een bedrag van € 1.093,- opgevoerd ten behoeve van de betaling van een belastingaanslag. Deze post is onderbouwd met een rekeningafschrift, maar de betreffende belastingaanslag ontbreekt. [eiser] betwist dat deze kosten voor rekening van de nalatenschap komen. De rechtbank zal deze kosten aanmerken als een schuld van de nalatenschap, onder de voorwaarde dat [gedaagde] een afschrift van de betreffende aanslag aan [eiser] ter beschikking stelt. Tot slot heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.000,- opgevoerd voor ‘diverse kosten’. De rechtbank zal deze kosten niet als schuld van de nalatenschap kwalificeren, nu de kosten door [eiser] zijn betwist en [gedaagde] deze kosten niet nader heeft toegelicht en evenmin met stukken heeft onderbouwd.
5.24.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [gedaagde] een bedrag van in totaal € 17.347,69 aan schulden van de nalatenschap heeft voldaan, voorwaardelijk te vermeerderen met een bedrag van € 1.093,- (mits [gedaagde] de betreffende belastingaanslag aan [eiser] ter beschikking stelt).
Hoe moeten de banksaldi worden verdeeld? Iedere partij krijgt € 109.209,38.
5.25.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank de verdeling van de saldi op de bankrekening van erflaatster als volgt vast. De nalatenschap bevat in totaal een bedrag aan banksaldi van € 256.859,45. Hiervan moet een bedrag van € 20.000,- op de ervenrekening blijven staan ten behoeve van de schuldeisers van de nalatenschap. Op het resterende bedrag dient vervolgens een bedrag van € 17.347,69 + € 1.093,- (aan door [gedaagde] betaalde schulden van de nalatenschap) in mindering te worden gebracht. Het resterende bedrag van
€ 218.418,76 moet bij helfte tussen partijen worden verdeeld. Dit betekent dat aan [eiser] in het kader van deze partiële verdeling van de banksaldi een bedrag toekomt van € 109.209,38 en dat het resterende bedrag op de bankrekeningen van erflaatster (behoudens het hiervoor besproken bedrag van € 20.000) toekomt aan [gedaagde] (hierbij is de vordering van de nalatenschap op [gedaagde] verrekend met zijn erfdeel). Nadat alle schulden zijn afgelost dient het eventuele restantsaldo op de ervenrekening bij helfte tussen partijen te worden verdeeld
Wie wordt in de proceskosten veroordeeld? Iedere partij draagt de eigen kosten.
5.26.
Gelet op de familierelatie tussen partijen, zal de rechtbank de proceskosten van partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. [eiser] zal niet worden veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten van [gedaagde] . [gedaagde] heeft daartoe onvoldoende gesteld. Niet is gebleken dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door het instellen van onderhavige vordering.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
stelt de partiële verdeling van de banksaldi in de nalatenschap van erflaatster, overleden op 7 december 2023, als volgt vast:
  • een bedrag van € 20.000 blijft op de ervenrekening staan ten behoeve van schuldeisers van de nalatenschap;
  • aan [eiser] komt een bedrag toe van € 109.209,38, te vermeerderen met de helft van
€ 1.093,- indien [gedaagde] de betreffende belastingaanslag niet aan [eiser] kan tonen;
  • het resterende saldo op de ervenrekeningen komt toe aan [gedaagde] ;
  • indien na voldoening van alle schulden van de nalatenschap van het bedrag van
€ 20.000,- nog iets resteert, dient dit bedrag bij helfte tussen partijen te worden verdeeld;
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; en
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
3474

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939.