ECLI:NL:RBDHA:2024:21535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/4955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot sluiting van een bedrijfspand op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn bedrijfspand voor drie maanden. De burgemeester van Leiden had op 24 oktober 2023 besloten het pand van eiser te sluiten, maar dit besluit werd op 30 januari 2024 gewijzigd naar een sluiting van drie maanden. Eiser betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om het pand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, stellende dat de aangetroffen producten deel uitmaakten van de reguliere voorraad van een smartshop en niet bestemd waren voor de handel in harddrugs. De rechtbank heeft op 19 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een medewerker van zijn bedrijf aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen in het pand bestemd waren voor het telen of bereiden van drugs. De rechtbank wijst erop dat de aangetroffen goederen onderdeel uitmaken van de reguliere voorraad van een smartshop en dat de burgemeester onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de sluiting noodzakelijk was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de sluiting van het pand onterecht was. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 1.750,-.

De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland en is openbaar uitgesproken op 17 december 2024. Eiser heeft procesbelang, ondanks het verstrijken van de sluitingstermijn, omdat hij schade heeft geleden door de sluiting van zijn bedrijfspand. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet bevoegd was om het pand te sluiten en dat de sluiting onterecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.K. Cheng),
en

de burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. van de Laar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn bedrijfspand voor drie maanden.
1.1.
Met het besluit van 24 oktober 2023 heeft verweerder het pand van eiser aan de [adres] te [plaatsnaam] voor de duur van zes maanden gesloten. Op 30 januari 2024 heeft verweerder dat besluit gewijzigd en de sluiting verkort van zes naar drie maanden. Met het bestreden besluit van 4 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, een medewerker van eisers bedrijf, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 18 april 2023 heeft de politie een doorzoeking gedaan in de smartshop [bedrijfsnaam] , het bedrijfspand van eiser. Hierbij zijn tassen met tienduizenden ponypacks gevonden, 1466 gram Inositol, 4484 gram cafeïne, 4251 gram Mannitol en een verborgen ruimte in een wanddoos. Verweerder heeft hieruit geconcludeerd dat er in het bedrijfspand voorwerpen of stoffen zijn aangetroffen waarvan het aannemelijk is dat deze bestemd zijn voor het telen, vervaardigen en bewerken van harddrugs. Daarom heeft verweerder besloten om het pand per 3 november 2023 voor zes maanden te sluiten. Op 30 januari 2024 heeft verweerder het besluit gewijzigd en de sluiting verkort naar drie maanden, waardoor de sluiting is geëindigd op 3 februari 2024.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet bevoegd was om de winkel te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De producten die zijn aangetroffen in eisers winkel zijn immers onderdeel van de reguliere winkelvoorraad van een smartshop. Niet kan worden aangenomen dat de gevonden producten bedoeld zijn voor de handel in harddrugs. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het pand gesloten moest worden. De openbare orde was onvoldoende verstoord om het pand te sluiten. De sluiting van de winkel is daarnaast onzorgvuldig en ondeugdelijk tot stand gekomen. Verweerder is te voorbarig overgegaan tot sluiting van de winkel en heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan. Verweerder heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid en de situatie van eiser om een signaal af te geven dat hij drugs niet tolereert. Tot slot was de sluiting geen geschikte, noodzakelijke en evenwichtige maatregel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
4. Hoewel de sluitingstermijn inmiddels is verlopen, stelt eiser dat hij een procesbelang heeft omdat hij schade heeft geleden door de sluiting van zijn bedrijfspand. De door de sluiting geleden schade vormt een procesbelang voor eiser. [1]
Bevoegdheid tot sluiting
5. Bij de vraag of verweerder bevoegd is om op te treden op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet, gaat het erom dat er in het pand voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Ook als alleen een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om (hard)drugs te vervaardigen, kan verweerder bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Het is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. Verweerder moet op basis van de feitelijke situatie aannemelijk maken dat er in het pand goederen aanwezig zijn waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd zijn voor het telen of bereiden van (hard)drugs. [2] Het gaat erom of de in het pand aangetroffen stoffen of voorwerpen, eventueel in combinatie met andere feitelijkheden, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een verboden voorbereidingshandeling.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de in eisers pand aangetroffen stoffen en voorwerpen zullen worden gebruikt om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen, zodat verweerder niet bevoegd was om over te gaan tot sluiting van het pand. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Niet in geschil is dat de goederen die zijn aangetroffen in eisers bedrijfspand onderdeel uitmaken van de reguliere winkelvoorraad van een smartshop. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hoeveelheden waarin de goederen aanwezig waren groter zijn dan gebruikelijk is voor de winkelvoorraad van een smartshop, zodat dit standpunt niet kan bijdragen in de motivering van het bestreden besluit. Naast de aangetroffen goederen is in het bedrijfspand ook een zogenaamde “wanddoos” aangetroffen die dienst deed als verborgen ruimte. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat deze verborgen ruimte werd gebruikt als afstortkluis voor de dagomzet. Mede gelet op de beperkte omvang van de kluis acht de rechtbank deze verklaringen niet onaannemelijk. De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023 leidt niet tot een ander oordeel nu, anders dan in deze zaak, naast de aangetroffen voedingssupplementen ook geldtelmachines, verborgen ruimtes in verpakkingen voor levensmiddelen, vacuümmachines, en mogelijkheden tot kopen van grote persen waren aangetroffen.
5.3.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd ook aangegeven dat de aangetroffen goederen op zichzelf onvoldoende waren om over te gaan tot sluiting van eisers bedrijfspand. De sluiting, die pas na de tweede bestuurlijke rapportage plaatsvond, was ingegeven door de combinatie met de overige omstandigheden. Daarbij heeft verweerder de Encrochat berichten uit het politiedossier van belang geacht waaruit volgens verweerder zou kunnen worden afgeleid dat eiser als tussenpersoon lijkt te fungeren in de handel van drugs. De berichten zijn echter verstuurd tussen oktober 2020 en maart 2021, terwijl de doorzoeking waarbij de goederen zijn aangetroffen in april 2023 heeft plaatsgevonden. Gelet op het tijdsverloop van ruim twee jaar ziet de rechtbank dan ook geen link tussen de aangetroffen goederen en de berichten in Encrochat. Dat verweerder pas later op de hoogte is gesteld van deze berichten, maakt dit niet anders. Daarnaast heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er een samenwerking bestond tussen eiser en zijn broer, die zou handelen in harddrugs. De enkele constatering van de politie dat de voertuigen van eiser en zijn broer op minimaal acht verschillende dagen, negen keer bij elkaar zijn geweest is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom, ook in combinatie met de omstandigheden die blijken uit de tweede bestuurlijke rapportage, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in het bedrijfspand van eiser goederen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd zijn voor het telen of bereiden van (hard)drugs. Gelet op het bovenstaande was verweerder dan ook niet bevoegd om het bedrijfspand van eiser voor drie maanden te sluiten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is hierom al gegrond. Het is niet nodig om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.750,-. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1875).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251.
3.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.