In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn bedrijfspand voor drie maanden. De burgemeester van Leiden had op 24 oktober 2023 besloten het pand van eiser te sluiten, maar dit besluit werd op 30 januari 2024 gewijzigd naar een sluiting van drie maanden. Eiser betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om het pand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, stellende dat de aangetroffen producten deel uitmaakten van de reguliere voorraad van een smartshop en niet bestemd waren voor de handel in harddrugs. De rechtbank heeft op 19 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een medewerker van zijn bedrijf aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen in het pand bestemd waren voor het telen of bereiden van drugs. De rechtbank wijst erop dat de aangetroffen goederen onderdeel uitmaken van de reguliere voorraad van een smartshop en dat de burgemeester onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de sluiting noodzakelijk was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de sluiting van het pand onterecht was. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 1.750,-.
De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland en is openbaar uitgesproken op 17 december 2024. Eiser heeft procesbelang, ondanks het verstrijken van de sluitingstermijn, omdat hij schade heeft geleden door de sluiting van zijn bedrijfspand. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet bevoegd was om het pand te sluiten en dat de sluiting onterecht was.