ECLI:NL:RVS:2019:1875

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
201806651/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sluiting bedrijfspand op grond van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 26 juni 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de sluiting van een bedrijfspand in Waalwijk op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Waalwijk had op 3 oktober 2017 besloten het pand te sluiten voor de duur van één jaar, nadat bij een controle een aanzienlijke hoeveelheid drugs was aangetroffen. [appellant], de eigenaar van het pand, betwist de sluitingsduur en stelt dat hij schade heeft geleden door misgelopen huurinkomsten. De rechtbank oordeelde dat er verzwarende omstandigheden waren die een sluiting van één jaar rechtvaardigden, onder andere vanwege de professionele organisatie van de drugshandel en het feit dat het pand kort na de sluiting van een ander pand door dezelfde huurder weer in gebruik werd genomen.

Tijdens de zitting op 20 mei 2019 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen en de burgemeester door M. Kloosterman. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester terecht de sluitingsduur had vastgesteld op één jaar, gezien de omstandigheden van de zaak. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de professionele en georganiseerde drugshandel die in het pand plaatsvond. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201806651/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Waalwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2018 in zaak nr. 18/949 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Waalwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft de burgemeester op grond van  artikel 13b van de Opiumwet [appellant] gelast het bedrijfspand aan de [locatie] te Waalwijk met ingang van 19 oktober 2017 te sluiten en voor de duur van één jaar gesloten te houden, op straffe van de toepassing van bestuursdwang.
Bij besluit van 17 januari 2018 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. Kloosterman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie] te Waalwijk en verhuurde dit pand aan [bedrijf A]. In dit pand zijn bij een controle 530 hashkoekjes, 8.662 gram henneptoppen, 2.792 gram hashblokken, 5.572 gram hennepgruis, 4.715 voorgedraaide joints, 6.705 gram hennep, 64 doosjes hennep en diverse verpakkingen van [bedrijf B] aangetroffen. [bedrijf B] is een coffeeshop met vier vestigingen, drie in Tilburg en één in Den Bosch. Vanwege het aantreffen van de drugs is het pand voor één jaar gesloten. Eerder huurde [bedrijf A] een pand aan de Kooikerstraat in Tilburg voor de opslag van de voorraad van [bedrijf B]. Dat pand is gesloten door de burgermeester van Tilburg. [appellant] betwist niet dat de burgemeester tot sluiting van het pand in Waalwijk kon overgaan. Hij betwist enkel de duur van de sluiting.
Heeft [appellant] na het verlopen van de sluitingsduur nog procesbelang?
2.    Hoewel de sluitingstermijn inmiddels is verlopen, stelt [appellant] dat hij een procesbelang heeft omdat hij schade heeft geleden door misgelopen huurinkomsten door de sluiting van zijn pand.
2.1.    De door de sluiting geleden schade vormt een procesbelang voor [appellant].
Zijn er verzwarende omstandigheden die een sluiting van één jaar rechtvaardigen?
3.    [appellant] betoogt dat rechtbank ten onrechte oordeelt dat er verzwarende omstandigheden zijn die een sluiting voor de duur van één jaar in plaats van zes maanden rechtvaardigen. De rechtbank vindt ten onrechte dat de burgemeester een verzwarende omstandigheid heeft mogen aannemen omdat volgens hem sprake was van een professionele organisatie en een georganiseerd verband. Ten onrechte baseert de burgemeester dat op het opvolgende gebruik van panden, de hoeveelheid aangetroffen drugs en verpakkingsmateriaal en het gevaar voor de openbare orde. [appellant] meent dat voor een georganiseerd verband het tegelijk in gebruik hebben van meerdere panden vereist is. Opvolgend gebruik van verschillende panden, zoals hier het geval is, is geen aanwijzing voor georganiseerd verband. Als verhuurder heeft [appellant] maar éénmaal zijn pand verhuurd aan iemand die het voor opslag en verwerking van softdrugs gebruikte. Vanwege de voorafgaande verhuur van een ander pand door andere partijen aan dezelfde huurder, waar [appellant] part nog deel aan had, wordt de sluitingsduur nu verdubbeld. Dat is niet redelijk. Ook het feit dat alleen [bedrijf B] softdrugs afnam in het kader van gedoogde coffeeshopactiviteiten is een contra-indicatie voor het aannemen van drugshandel in georganiseerd verband. Alle softdrugs die ten behoeve van gedoogde coffeeshopactiviteiten gekweekt en verpakt worden, zijn bestemd voor een volgende schakel. Op deze manier is bij elke eerste overtreding sprake van een verzwarende omstandigheid, aldus [appellant].
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de locatie in het drugscircuit in enige mate bekend was en dat de locatie en de daar verrichte activiteiten reële veiligheidsrisico’s met zich meebrachten. De exploitant van de locatie had groot belang bij het geheimhouden van de locatie, juist om de veiligheidsrisico’s te beperken. Tot aan de inval zijn er dan ook geen incidenten of signalen uit de omgeving geweest. Er was geen aanloop en overlast van handelaren of gebruikers omdat deze de locatie niet kenden. Een potentieel veiligheidsrisico is niet voldoende voor het aannemen van een verzwarende omstandigheid, aldus [appellant].
3.1.    De burgemeester heeft de duur van de sluiting van het bedrijfspand bepaald aan de hand van de Beleidsregels voor de toepassing van een last onder bestuursdwang en/of bestuurlijke waarschuwing ingevolge artikel 13b van de Opiumwet (Damoclesbeleid) van de gemeente Waalwijk zoals deze luidden ten tijde van het besluit van 3 oktober 2017 (hierna: de beleidsregels).
Hoofdstuk III, van de beleidsregels, onder 1 luidt:
"Bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs van een middel als bedoeld in lijst II, wordt het pand gesloten voor de duur van 6 maanden. Bij een tweede constatering binnen vijf jaar na de eerste constatering wordt een sluiting van 12 maanden bevolen. […]"
Hoofdstuk IV luidt:
"Bij een overtreding van artikel 13b Opiumwet kan sprake zijn van verzwarende omstandigheden waardoor een langere sluitingstermijn wordt gehanteerd […] De gemeente Waalwijk hanteert dan een sluitingstermijn die in de handhavingsmatrix bij de eerstvolgende overtreding toegepast zou worden.
Bijvoorbeeld: betreft het een eerste overtreding maar zijn er verzwarende omstandigheden dan wordt de overtreding behandeld als een tweede overtreding. […]
De belangrijkste feiten en omstandigheden die aangemerkt worden als verzwarende omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, zijn (niet-limitatief):
[…]
- de mate van gevaarzetting en de risico’s voor de bewoners, omwonenden en/of de omgeving;·
[…]
- de aannemelijkheid dat naast de woning/lokaal […] nog een of meer andere locaties betrokken zijn bij de drugshandel;
- er is - blijkens politiegegevens - een vermoeden van drugshandel in georganiseerd verband."
3.2.    De verzwarende omstandigheden zijn niet limitatief. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat de genoemde aspecten als voorbeelden moeten worden gezien van wat als verzwarende omstandigheid kan worden aangemerkt. Bij de beoordeling of verzwarende omstandigheden aanwezig zijn, is de burgemeester dus niet enkel aan de specifieke voorbeelden in de beleidsregel gebonden.
3.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de niet betwiste feiten blijkt dat een professionele bedrijfsvoering is aangetroffen waarbij de verwerking van de softdrugs grootschalig plaatsvond en professioneel georganiseerd was. Het betrof het verpakken van softdrugs in voor verkoop geschikte verpakkingen voor vier coffeeshops van [bedrijf B]. Op het moment van de controle waren er elf mensen werkzaam en was een grote hoeveelheid drugs en verpakkingsmateriaal met de naam van de coffeeshop [bedrijf B] aanwezig. Daarnaast heeft de rechtbank in haar oordeel dat sprake was van een georganiseerd verband terecht meegenomen dat de opening van de locatie in Waalwijk kort na de sluiting van een pand in Tilburg volgde, waar ook voor [bedrijf B] softdrugs werden verpakt en opgeslagen. De Afdeling volgt de stelling van [appellant] niet dat alleen sprake is van een georganiseerd verband bij gelijktijdig gebruik van panden. Het feit dat korte tijd na de sluiting van het pand in Tilburg wederom een locatie is geopend waar een vergelijkbare bedrijfsvoering is gestart ten behoeve van dezelfde coffeeshopketen, vormt een indicatie van de professionaliteit en organisatie van de drugshandel.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze feiten tezamen een verzwarende omstandigheid opleveren, bestaande uit het vermoeden van drugshandel in georganiseerd verband. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, verschilt de aangetroffen situatie zowel in de omvang van de aangetroffen drugs als in de bedrijfsvoering wezenlijk van een thuiskwekerij, waarbij in de regel geen verzwarende omstandigheden worden aangenomen. Reeds hierom faalt het betoog van [appellant] dat er geen verzwarende omstandigheden waren die tot het opleggen van een langere sluitingsduur konden leiden.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Borman    w.g. Rietberg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
725.