In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Marokkaanse vreemdeling, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting heeft eiser zijn geboortedatum en nationaliteit bevestigd, maar de gronden voor de bewaring niet betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt.
Daarnaast heeft eiser zich afgevraagd of er zicht op uitzetting naar Marokko is binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak en stelt vast dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is. De minister heeft op 13 december 2024 een aanvraag voor een laissez-passer verstuurd aan de Marokkaanse autoriteiten, die hebben aangegeven mee te werken aan terugkeer. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat in zijn specifieke geval geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is geweest en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.