In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had op 17 mei 2022 zijn asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden beslist. Eiser heeft de minister op 18 juli 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale beslistermijn van 21 maanden was overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden, tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Vreemdelingenwet en de Algemene wet bestuursrecht, en naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.