ECLI:NL:RBDHA:2024:21449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/1557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen de Afsluitende brief FSV

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de Afsluitende brief van de Fraude Signalering Voorziening (FSV) beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de brief van 28 oktober 2023, waarin verweerder, de Minister van Financiën, haar had meegedeeld dat haar bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank behandelt de vraag of de brief van verweerder kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de brief enkel informatief van aard is en geen publiekrechtelijk rechtsgevolg beoogt. Hierdoor is het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank stelt vast dat een besluit in de zin van de Awb een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, die gericht is op rechtsgevolg. De brief van verweerder verandert niets in de rechtspositie van eiseres en heeft geen effect op een eventueel verzoek om schadevergoeding. Eiseres stelt dat de brief wel degelijk een besluit is, omdat deze implicaties heeft voor haar rechten, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter, die bevestigen dat de verwerking van persoonsgegevens in de FSV een feitelijke handeling is en geen besluit in de zin van de Awb.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de “Afsluitende brief FSV” van 28 oktober 2023 van verweerder.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 januari 2024 is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen mr. L. Orie, waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft met de brief van 28 oktober 2023 aan eiseres meegedeeld dat verweerder onderzocht heeft welke gevolgen de registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) voor eiseres heeft gehad. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat de FSV-registratie een rol kan hebben gespeeld bij wat er is gebeurd met de kinderopvangtoeslag. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) kijkt of eiseres recht heeft op compensatie en weegt waar nodig een FSV-registratie mee. Verder bleek uit het onderzoek dat eiseres een vraag, afwijzing of wijziging heeft ontvangen, maar dat deze los stond van haar registratie in de FSV. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief. Dit bezwaar is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake zou zijn van een besluit. [1] De vraag die in dit beroep moet worden beantwoord is of er sprake is van besluit dat gericht is op rechtsgevolg.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Volgens eiseres is haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De brief is namelijk wel een besluit. Zo is de brief gericht op rechtsgevolg. De conclusie dat er geen gevolgen van de registratie zijn geweest, heeft als strekking dat er geen onrechtmatigheid heeft plaatsgevonden en dus geen schadevergoeding mogelijk is. Daarbij is er wel sprake van een publiekrechtelijke grondslag. Eiseres verwijst naar twee overgelegde uitspraken van 9 februari 2024 en 16 mei 2024 van de rechtbank Amsterdam. [2] In haar aanvullende gronden heeft eiseres nog gesteld dat het enkel plaatsen van eiseres op de FSV lijst er al toe zou moeten leiden dat zij recht heeft op schadevergoeding.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een beslissing betreft op het bezwaar van eiseres. Een beslissing op bezwaar is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb [3] . Daartegen kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank, ongeacht of dat bezwaar wel of niet ontvankelijk is. De rechtbank is daarom bevoegd om in deze procedure een uitspraak te doen over het bestreden besluit.
Is het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [4] Om aan deze definitie te voldoen moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg. Een besluit brengt wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen. Verder moet het gaan om een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daaronder wordt verstaan een rechtshandeling waartoe een bestuursorgaan op grond van zijn publiekrechtelijke taken wettelijk gehouden is.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 28 oktober 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. De brief is enkel informatief van aard en is niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht en beoogt dat evenmin. De brief op zichzelf verandert niets in de rechtspositie van eiseres. Zo kan altijd een verzoek om schadevergoeding worden ingediend als iemand vindt dat zij schade hebben geleden door de FSV-registratie. De brief heeft geen effect op een verzoek om schadevergoeding vanwege de FSV-registratie. Verweerder heeft tijdens de zitting uitgelegd dat de verzoeken om een schadevergoeding via een apart traject worden beoordeeld en dat de brief daarin geen rol speelt. Nergens in de brief wordt ook gesproken over een schadevergoeding. Wel staat er een verwijzing naar het traject bij het UHT over de compensatie voor de kinderopvangtoeslagaffaire, maar ook dat is een apart traject dat losstaat van deze brief.
4.2.
Dat eiseres stelt dat zij enkel vanwege het plaatsen op de FSV-lijst al in aanmerking komt voor schadevergoeding leidt niet tot een ander oordeel. Het bezwaar van eiseres is opgevat als een verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding en is in behandeling genomen. Verweerder heeft daarbij gesteld dat de informatieve brief bij de beoordeling van dat verzoek niet doorslaggevend is. Daar komt bij dat de hoogste bestuursrechter recent heeft geoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens in de FSV een feitelijke handeling is. Deze verwerking is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De bestuursrechter kan dan ook geen oordeel geven over de rechtmatigheid van beslissingen van de staatssecretaris over vergoeding van schade veroorzaakt door feitelijk handelen. [5]
4.3.
Omdat de brief van 28 oktober 2023 geen besluit is in de zin van de Awb, heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2024, met zaaknummer:
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Op grond van het eerste lid van artikel 1:3 van de Awb.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2891.