ECLI:NL:RBDHA:2024:21441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
NL24.47749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 4 november 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die eerder is getoetst door de rechtbank. De zitting vond plaats op 13 december 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via telehoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 11 november 2024. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft betoogd dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gezien zijn langdurig verblijf in Nederland en de aanwezigheid van zijn kinderen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft besloten tot inbewaringstelling, omdat er geen andere afdoende maatregelen beschikbaar waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47749

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T.P. Schut),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikołajczyk).

Procesverloop

1. De minister heeft op 4 november 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft herhaaldelijk contact opgenomen met de gemachtigde van eiser om duidelijkheid te geven over het precieze onderwerp van het beroep. De gemachtigde heeft deze duidelijkheid toen niet gegeven. Pas op de zitting is uiteindelijk duidelijk geworden dat eiser beroep instelt tegen het voortduren van de maatregel en niet tegen de oorspronkelijke maatregel van bewaring van 4 november 2024. De rechtbank zal dit beroep daarom alsnog als volgberoep behandelen. Verder vat de rechtbank het beroep ook op als verzoek om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en de gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 november 2024 (in de zaak NL24.43182) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 11 november 2024. De rechtbank stelt verder vast dat tegen de hiervoor genoemde uitspraak geen hoger beroep is ingesteld.
5. Wat eiser naar voren heeft gebracht op de zitting over de aanhouding, de uitkering die hij ontving en de opvang die hem werd geboden voordat hij in vreemdelingenbewaring werd geplaatst kan de rechtbank niet betrekken in haar oordeel. Dit heeft namelijk betrekking op de periode voor 11 november 2024 en zoals volgt uit wat is overwogen onder 4. is voor de beoordeling van de hier voorliggende zaak alleen de periode van belang vanaf het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser woont al 35 jaar in Nederland en hij stelt te kunnen verblijven bij familie. Eiser stelt verder dat zijn kinderen in Nederland wonen en dat uitzetting grote gevolgen zou hebben voor de band met zijn kinderen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat wat eiser naar voren heeft gebracht in de vorige procedure al is beoordeeld. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht over de band met zijn kinderen en ex-vrouw maakt dit oordeel ook niet anders, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Bovendien valt niet in te zien hoe dit maakt dat eiser gevolg zou geven aan de verplichting tot terugkeer.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [1] De minister heeft op de zitting toegelicht dat er op 19 december 2024 een presentatie gepland staat bij de Algerijnse autoriteiten en dat er een vertrekgesprek is gevoerd op 12 december 2024. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.