ECLI:NL:RBDHA:2024:21437
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van het argument dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest dat hij bij overdracht naar Zwitserland zal worden teruggestuurd naar Algerije en dat hij daar niet de nodige medische zorg zal ontvangen voor zijn psychische klachten.
De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is in Dublinzaken, wat inhoudt dat de autoriteiten ervan uit mogen gaan dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft geen concrete bewijsstukken overgelegd die aantonen dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.