ECLI:NL:RBDHA:2024:8659
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de staatssecretaris als de gemachtigde van eiser en eiser zelf aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De Europese Unie heeft regelgeving omtrent asielaanvragen vastgelegd in de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Zwitserland gedaan, dat door Zwitserland is aanvaard. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Zwitserland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft geen concrete bezwaren aangedragen die de kwaliteit van de asielprocedure in Zwitserland in twijfel trekken.
Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken, omdat hij een handicap heeft en familie in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangetoond die een overdracht aan Zwitserland van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep ongegrond.