ECLI:NL:RBDHA:2024:8659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de staatssecretaris als de gemachtigde van eiser en eiser zelf aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De Europese Unie heeft regelgeving omtrent asielaanvragen vastgelegd in de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Zwitserland gedaan, dat door Zwitserland is aanvaard. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Zwitserland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft geen concrete bezwaren aangedragen die de kwaliteit van de asielprocedure in Zwitserland in twijfel trekken.

Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken, omdat hij een handicap heeft en familie in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangetoond die een overdracht aan Zwitserland van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024, samen met het verzoek om voorlopige voorziening NL24.18221, op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris, de gemachtigde van eiser en eiser hebben deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om overname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Zwitserland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij stelt bij terugkeer naar Zwitserland een reëel risico te lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Hij zal namelijk slachtoffer worden van indirect refoulement, omdat hij bij terugkeer in Zwitserland zal worden uitgezet naar Turkije waar hij ernstige problemen heeft. Eiser merkt op dat het claimakkoord niet inhoudt dat de Zwitserse autoriteiten hem bescherming zullen bieden. Zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning is door de Zwitserse autoriteiten namelijk reeds getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en afgewezen. Er is volgens eiser sprake van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zwitserland. Hij vreest dan ook in vreemdelingenbewaring te worden geplaatst bij terugkeer naar Zwitserland.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris mag ten opzichte van Zwitserland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem of over zijn ervaringen overleggen. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 november 2020 bevestigd dat ten aanzien van Zwitserland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] In hetgeen door eiser is benoemd bestaat geen aanleiding hier nu anders over te denken. Eiser heeft geen concrete bezwaren aangedragen die verband houden met de kwaliteit van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. De autoriteiten van Zwitserland hebben door middel van het claimakkoord gegarandeerd een verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te zullen nemen. Het is daarmee voldoende aannemelijk dat eiser tot de Zwitserse asielprocedure zal worden toegelaten. Het risico op indirect refoulement dat eiser in het kader van deze asielprocedure stelt te lopen, ziet op een verschil in beschermingsbeleid. Uit jurisprudentie van het Hof blijkt dat de rechter bij het toetsen van het overdrachtsbesluit er van moet uit gaan dat de asielautoriteit van de verantwoordelijke lidstaat het risico op indirect refoulement op juiste wijze beoordeelt en vaststelt en dat een verschil in beschermingsbeleid daarbij niet mag worden betrokken. [4] Dit ziet immers niet op systeemfouten in de asielprocedure als zodanig. Daarmee is gegeven dat niet ieder restrictiever beleid een tekortkoming vormt in de asielprocedure. Dit is mogelijk anders indien dit beschermingsbeleid zodanig evident en fundamenteel verschilt met het Nederlandse beleid, dat op voorhand duidelijk is dat de vreemdeling zonder enige inhoudelijke beoordeling geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel zou krijgen. In die situatie kan mogelijk niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanig fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zwitserland. De staatssecretaris overweegt verder terecht dat mocht eiser toch problemen ervaren in Zwitserland, hij hierover kan klagen bij de Zwitserse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken. Eiser heeft een handicap aan zijn been. Zijn neef woont in Nederland en eiser zou dan ook graag hier blijven zodat hij hulp kan krijgen van zijn neef.
6.1.
Dit betoog slaag niet. De staatssecretaris heeft redelijkerwijs geen toepassing gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De staatssecretaris trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [5] Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd. Hij heeft niet aangetoond dat Nederland het meest geschikte land is voor hem om zorg te ontvangen voor zijn handicap. Daarnaast is ook de familieband met zijn gestelde neef niet aangetoond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de staatssecretaris de asielaanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:896, rechtsoverweging 5.1.
3.ABRvS 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
4.HvJEU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
5.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.