In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Eiser, die voornemens was een bedrijf te starten dat ICT-diensten verleent en activiteiten rondom muziekproducties uitvoert, had op 4 maart 2022 een aanvraag ingediend voor bedrijfskrediet en tijdelijke inkomensondersteuning. De aanvraag werd op 8 juni 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, na advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) dat concludeerde dat het bedrijf niet levensvatbaar was.
Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Na een heroverweging op 15 mei 2023 werd het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 17 september 2024 de zaak heeft behandeld. Eiser stelde dat er reden was om te twijfelen aan het IMK-advies, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om deze twijfels te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat het IMK-advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de levensvatbaarheid van het bedrijf. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- en het griffierecht van € 50,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.