ECLI:NL:RBDHA:2024:21393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.23812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van eiser met Gambiaanse nationaliteit, waarbij motiveringsgebreken in het besluit van de minister van Asiel en Migratie worden vastgesteld

In deze tussenuitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft het beroep eerder gegrond verklaard, maar het nieuwe besluit van de minister bevat meerdere motiveringsgebreken. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 28 september 2019, maar zijn aanvraag werd op 10 mei 2024 afgewezen. De rechtbank heeft op 16 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn problemen met rebellen in Senegal en Gambia ongeloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat de minister zich niet heeft gehouden aan de eerdere uitspraak van 9 juni 2023, waarin werd geoordeeld dat de minister de geloofwaardigheid van eisers verklaringen niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

De rechtbank benadrukt dat de asielprocedure van eiser al lange tijd loopt en dat het eerdere beroep gegrond is verklaard vanwege onvoldoende motivering van de minister. De rechtbank stelt dat de minister binnen zes weken een aanvullend besluit moet nemen, tenzij een aanvullend gehoor nodig is, in welk geval dit binnen tien weken moet gebeuren. Als de minister geen gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen, moet zij dit binnen twee weken schriftelijk aan de rechtbank meedelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23812

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het bestreden besluit bevat een aantal motiveringsgebreken. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid deze motiveringsgebreken via een bestuurlijke lus te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere procedure en besluitvorming
4. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 28 september 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit Brikama in Gambia. Toen hij rond maart 2013 voor een paar weken voor zijn oom werkte in het dorpje Baganha in Senegal hebben rebellen zijn oom bedreigd. Eiser is die dag door de rebellen meegenomen het bos in en ’s nachts is hij gevlucht. Hij is eerst bij zijn oom langs geweest en de dag erna teruggekeerd naar Brikama. Hier heeft hij zijn werkzaamheden als timmerman weer opgepakt. Naast eisers werkplaats was een werkplaats waar een man genaamd [naam 2] motorzagen voor rebellen uit Senegal repareerde. Eiser wist dat er regelmatig rebellen bij [naam 2] kwamen, maar hij had geen andere mogelijkheid dan terug te keren omdat hij geen ander adres had waar hij terecht zou kunnen. Drie à vier maanden na eisers terugkeer naar Gambia stond de werkplaats van [naam 2] in brand. [naam 2] heeft eiser de schuld gegeven van deze brand. De rebellen hebben direct na de brand gedreigd dat ze [naam 2] en eiser zouden vermoorden als ze hun spullen niet terug zouden krijgen. Via [naam 2] hoorde eiser dat de rebellen nog twee keer zijn teruggekeerd met bedreigingen. Eiser heeft zich in deze periode verdekt opgesteld door elders klusjes te doen. Eiser heeft drie à vier maanden na de brand Gambia verlaten. Hij vreest dat hij bij terugkeer vermoord zal worden door de rebellen.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met de rebellen
4.2.
Op 9 maart 2022 heeft de minister een besluit genomen op de asielaanvraag van eiser en is de aanvraag afgewezen als ongegrond. De minister heeft in dit besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De gestelde problemen met de rebellen in Senegal en Gambia heeft de minister ongeloofwaardig geacht.
4.3.
Bij uitspraak van 9 juni 2023 [2] heeft de rechtbank het ingestelde beroep tegen het besluit van 9 maart 2022 gegrond verklaard, het besluit van 9 maart 2022 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft in deze uitspraak onder meer geoordeeld dat het standpunt van de minister dat eiser ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over zijn problemen met rebellen in Senegal en Gambia niet deugdelijk is gemotiveerd. Op 19 september 2023 heeft vervolgens een aanvullend gehoor plaatsgevonden. Op 21 februari 2024 heeft de minister een nieuw voornemen uitgebracht en op 10 mei 2024 heeft zij een nieuw besluit genomen op de asielaanvraag van eiser. Over dit besluit gaat het in deze uitspraak.
4.4.
In het bestreden besluit van 10 mei 2024, waarvan de inhoud van het voornemen onderdeel van uitmaakt, heeft de minister bepaalt dat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen, thans asielmotieven genoemd, bevat:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met rebellen in Gambia
4.5.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat relevant element 1 geloofwaardig en relevant element 2 ongeloofwaardig is. Wat betreft relevant element 2 stelt de minister zich op het standpunt dat het in eisers nadeel weegt dat hij niet wanneer het ultimatum dat de rebellen hem hebben gesteld voor het teruggeven van de verbrande spullen afloopt, dat hij wisselend en tegenstrijdig over de gang van zaken rondom de brand heeft verklaard en dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met de rebellen dat eiser na de brand en de bedreigingen nog drie tot vier maanden in Gambia is gebleven zonder dat hij problemen heeft ondervonden. Verder acht de minister het niet aannemelijk dat eiser heeft te vrezen omdat zijn vader door de rebellen is vermoord en heeft de minister eiser tegengeworpen dat zijn familie geen problemen heeft gehad sinds zijn vertrek. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Problemen met de rebellen in Senegal
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van 9 juni 2023. In deze uitspraak heeft de rechtbank het door de minister ongeloofwaardig gevonden relevante element ‘Problemen met de rebellen’ beoordeeld. Dit relevante element heeft de minister in het voornemen van 15 december 2021 en het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van 9 maart 2022 onderverdeeld in problemen met de rebellen in Senegal en problemen met de rebellen in Gambia. De rechtbank is in de uitspraak van 9 juni 2023 in rechtsoverweging 7 tot de conclusie gekomen dat geen van de tegenwerpingen over de geloofwaardigheid van de problemen in Senegal standhouden. De rechtbank heeft op grond hiervan geconcludeerd dat het standpunt van de minister dat eiser ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over de problemen in Senegal, niet deugdelijk is gemotiveerd.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit van 10 mei 2024 een ander relevant element, dat wil zeggen ‘problemen met rebellen in Gambia’ wordt genoemd dan in het besluit van 9 maart 2022. De problemen met rebellen in Senegal zijn in het besluit van 10 mei 2024 niet langer beoordeeld. De rechtbank acht dit onjuist, aangezien het relevante element, mede gelet op de uitspraak van 9 juni 2023, ‘problemen met de rebellen’ in rechte vaststaat en dit element de problemen met zowel de rebellen in Senegal als in Gambia omvat. De stelling in het bestreden besluit dat bij de behandeling bij de rechtbank op 12 mei 2023 de minister het gedeelte dat ziet op de problemen in Senegal zou hebben ingetrokken, volgt de rechtbank niet nu dit geenszins blijkt uit de uitspraak van 9 juni 2023. Ook volgt het niet uit de zittingsaantekeningen van het verhandelde ter zitting op 12 mei 2023.
5.2.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de minister zich niet heeft gehouden aan de opdracht van deze rechtbank in de uitspraak van 9 juni 2023. In deze uitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over zijn problemen met rebellen in Senegal en heeft de minister de opdracht gekregen dit standpunt te voorzien van een deugdelijke motivering. Dit heeft de minister niet gedaan. De rechtbank ziet dit als een ernstig gebrek en zal in rechtsoverweging 12 nader ingaan op de consequenties die dit volgens de rechtbank moet hebben. De rechtbank zal eerst nader ingaan op de problemen met de rebellen in Gambia.
Problemen met de rebellen in Gambia
Eiser weet niet wanneer het ultimatum dat de rebellen hebben gesteld afloopt
6. De minister werpt eiser in het bestreden besluit tegen dat hij niet weet wanneer het ultimatum dat de rebellen hebben gesteld voor het teruggeven van de verbrande spullen afloopt.
6.1.
In de uitspraak van 9 juni 2023 heeft de rechtbank hierover in rechtsoverweging 9.2. als volgt geoordeeld:
“Het is niet duidelijk waarom het ongeloofwaardig is dat eiser niet kan benoemen voor welke datum de spullen terug moesten en wanneer de bedreigingen precies zijn geuit. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij niet alles wist omdat de communicatie tussen [naam 2] en de rebellen ging en hij het via [naam 2] hoorde. De rechtbank kan niet volgen dat eiser weinig specifiek zou hebben verklaard over de inhoud van de bedreigingen. Op de vraag wat de mensen hadden gezegd over wat ze zouden doen als ze de spullen over een paar weken niet terug konden geven, antwoordt eiser dat [naam 2] hem heeft verteld dat ze hen dan zouden vermoorden door hun nek door te snijden of ons te verbranden. Het is niet duidelijk waarom de staatssecretaris deze verklaring niet concreet vindt.”
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit nog steeds niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het ongeloofwaardig is dat eiser niet kan benoemen voor welke datum de spullen terug moesten en wanneer de bedreigingen precies zijn geuit. In het voornemen van 21 februari 2024 en in het bestreden besluit verwijst de minister naar verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor. Deze verklaringen zijn reeds meegenomen door de rechtbank in de uitspraak van 9 juni 2023. Nu de minister geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak, staat dat oordeel in rechte vast. Het enige dat de minister daarnaast als motivering heeft gegeven is dat eisers verklaring tijdens het aanvullend gehoor dat hij de datum niet aan [naam 2] heeft gevraagd omdat hij op dat moment alleen aan zijn leven dacht en bezig was met de vraag hoe hij ervoor kon zorgen dat hij op een veilige plek kwam, niet rijmt met zijn andere verklaringen dat eiser dacht dat de problemen wel mee zouden vallen en misschien wel over zouden waaien. De rechtbank acht deze verklaringen niet met elkaar in tegenspraak en acht het voorstelbaar dat eiser eerst hoopte dat de problemen meevielen, heeft afgewacht of het over zou waaien en toen alsnog heeft besloten om te vertrekken. [3]
Wisselende en tegenstrijdige verklaringen over de gang van zaken rondom de brand
7. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de gang van zaken rondom de brand.
7.1.
De rechtbank volgt de minister niet in haar standpunt dat eiser wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over wie er aanwezig waren toen de werkplaats in brand stond. De rechtbank leest eisers verklaringen zo dat hij ergens anders was en alleen naar de werkplaats terugliep om wat spullen op te halen. Toen zag hij dat de werkplaats in brand stond en waren er mensen om te helpen. Verder acht de rechtbank het voorstelbaar dat eiser pas na doorvragen tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard dat de zoon van [naam 2] , [naam 3] , ook aanwezig was bij de brand. Tot slot heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat eiser wisselend heeft verklaard over wat hij met [naam 2] heeft besproken. Uit hetgeen in het vrije relaas [4] staat beschreven is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat eiser [naam 2] heeft gebeld om te zeggen dat zijn werkplaats in brand stond, maar is niet direct af te leiden wanneer eiser heeft gezegd dat de zoon van [naam 2] hiervoor verantwoordelijk was. Dit kan ook na het telefoongesprek zijn gebeurd. Eiser heeft in het nader gehoor en het aanvullend gehoor nergens verklaard dat hij dit in een telefoongesprek aan [naam 2] heeft verteld.
Eiser is na de brand en bedreigingen nog drie tot vier maanden in Gambia gebleven zonder problemen te hebben ondervonden
8. De minister stelt zich op het standpunt dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser dat hij na de brand en de bedreigingen ervoor heeft gekozen om in Brikama te verblijven. Niet valt in te zien waarom eiser niet meteen is vertrokken.
8.1.
In de uitspraak van 9 juni 2023 heeft de rechtbank hierover in rechtsoverweging 10.2. als volgt geoordeeld
: “Zonder nadere motivering van de staatssecretaris is niet duidelijk waarom het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiser dat hij niet direct is vertrokken na de beschuldiging. Zoals eiser aanvoert is het voorstelbaar dat hij eerst heeft afgewacht of de problemen op zouden lossen en uiteindelijk, toen hij meerdere malen gewaarschuwd was, alsnog besloten heeft te vertrekken. Daar komt bij dat hij slechts gedurende een relatief korte periode van drie à vier maanden nog in Brikama heeft verbleven. Op de vraag hoe hij zich staande heeft kunnen houden in deze periode heeft hij geantwoord dat hij bleef werken, dat hij dingen probeerde te vermijden, dat hij zich verstopte, niet overal in de openbaarheid was en zich zo min mogelijk liet zien. Bovendien heeft eiser gelijk dat Brikama een grote stad is, zodat niet onvoorstelbaar is dat hij zich daar enige tijd verdekt heeft kunnen opstellen. De staatssecretaris heeft hier geen nadere vragen over gesteld. Het is dan ook niet duidelijk waarom de staatssecretaris tot de conclusie komt dat het voor eiser vrijwel onmogelijk was om zich verdekt op te stellen in deze periode. Dat eiser geen aangifte heeft gedaan is juist, maar vormt op zichzelf geen deugdelijke motivering voor de (on)geloofwaardigheid van dit element.”
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit nog steeds niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers relaas dat hij na de brand en de bedreigingen nog drie tot vier maanden in Gambia heeft verbleven. In het voornemen van 21 februari 2024 en in het bestreden besluit verwijst de minister naar verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor. Deze verklaringen zijn reeds meegenomen door de rechtbank in de uitspraak van 9 juni 2023. Nu de minister geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak, staat ook dat oordeel in rechte vast.
Het is niet aannemelijk dat eiser heeft te vrezen omdat zijn vader door rebellen is vermoord
9. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen omdat zijn vader door rebellen is vermoord.
9.1.
De rechtbank volgt de minister op dit punt. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rebellen het op zijn vader persoonlijk hadden gemunt. De rechtbank merkt echter op dat dit punt losstaat van de problemen die eiser stelt zelf met de rebellen te hebben gehad.
Eisers familie heeft geen problemen gehad sinds zijn vertrek
10. De minister werpt eiser tegen dat eisers familie geen problemen heeft gehad sinds zijn vertrek.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister deze tegenwerping niet deugdelijk heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit erkent de minister dat de rebellen niet weten wie eisers familie is, waardoor ze ook niet op te sporen zijn, maar zegt vervolgens dat overeind blijft dat eisers familie geen gevolgen heeft ondervonden. De rechtbank acht deze twee conclusies niet met elkaar te rijmen.
Verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
11. Eiser betoogt dat de minister aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zou moeten verlenen op grond van artikel 3.6ba van het Vb [5] . Eiser wijst erop dat de Procedurerichtlijn een maximale beslistermijn van 21 maanden hanteert. Er is sprake van een schrijnende situatie, omdat de procedure al meer dan vijf jaar duurt. Eiser heeft in Nederland zijn leven opgebouwd. Ook is eiser getrouwd en leeft hij al meer dan vijf jaar zonder echtgenote.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schrijnende omstandigheden. De stelling dat eiser een echtgenote zou hebben, heeft hij niet onderbouwd. De huidige duur van de procedure is niet dusdanig schrijnend dat een verblijfsvergunning regulier zou moeten worden verleend. Voor zover eiser heeft bedoeld de rechtbank te verzoek om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.

Tussenconclusie

12. Gelet op wat onder rechtsoverwegingen 5.1., 5.2., 6.2., 7.1., 8.2. is overwogen heeft de minister het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Awb [6] .
12.1.
Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
12.2.
De rechtbank ziet aanleiding voor het doen van een tussenuitspraak, omdat de asielprocedure van eiser al lange tijd loopt en het eerdere beroep gegrond is verklaard omdat ook dat bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Dat herstellen dient te gebeuren met een aanvullend besluit met inachtneming van deze tussenuitspraak. In dat besluit dient de minister hetzij de afwijzing van de aanvraag van eiser alsnog deugdelijk te motiveren, hetzij de aanvraag alsnog in te willigen. Het staat de minister vrij om eiser voorafgaand aan het nemen van een aanvullend besluit opnieuw te horen.
12.3.
De termijn waarbinnen de minister de gebreken dient te herstellen, is afhankelijk van het nader onderzoek dat zij wil verrichten. Als de minister na deze tussenuitspraak concludeert dat een aanvullend gehoor niet nodig is, wordt van haar verwacht dat zij binnen zes weken na de datum van deze uitspraak een aanvullend besluit neemt. Als de minister een aanvullend gehoor wel nodig vindt, moet de minister binnen tien weken na de datum van deze uitspraak een aanvullend besluit nemen. Na ontvangst van het aanvullende besluit bepaalt de rechtbank hoe de procedure wordt voortgezet.
12.4.
Als de minister geen gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, moet zij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen binnen twee weken meedelen aan de rechtbank.
12.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt de minister in de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de minister op, indien zij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze tussenuitspraak staat geen zelfstandig hoger beroep open. Tegen de tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
3.Pagina 13 verslag nader gehoor
4.Pagina 4 verslag nader gehoor
5.Vreemdelingenbesluit 2000
6.Algemene wet bestuursrecht